Rb. Arnhem, 03-08-2010, nr. AWB 09/2734
ECLI:NL:RBARN:2010:BN3091
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
03-08-2010
- Zaaknummer
AWB 09/2734
- LJN
BN3091
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BN3091, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 03‑08‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2010/2264 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
Uitspraak 03‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Rechtbank Arnhem is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 17e van de Wet OB, bezien in samenhang met artikel 140 van de BTW richtlijn, meebrengt dat de icv’s van tandprothesen zijn vrijgesteld als ook de levering in Nederland door tandartsen en tandtechnici van dat goed in ieder geval zou zijn vrijgesteld. Nu aan deze leveringen door tandartsen en tandtechnici in Nederland geen voorwaarden zijn gesteld, is hieraan voldaan.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/2734
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 augustus 2010
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde], verbonden aan [A],
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].F.01.8501) omzetbelasting opgelegd van € 3.085. Hierbij is tevens bij beschikking een bedrag van € 46 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 juni 2009 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 8 juli 2009, ontvangen door de rechtbank op 9 juli 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010 te Arnhem.
Namens eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [B].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank, als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.
Eiseres exploiteert een tandartsenpraktijk.
In het jaar 2008 heeft eiseres voor een bedrag van € 16.238 aan tandprothesen verworven uit Duitsland. De tandprothesen zijn aan eiseres geleverd door een Duitse tandtechnicus. Eiseres heeft ter zake van deze intracommunautaire verwervingen (hierna ook: icv’s) uit Duitsland geen omzetbelasting op aangifte voldaan.
Op 4 februari 2009 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de verwerking in de administratie van de icv’s in de periode van 1 juli 2006 tot en met
- 30.
juni 2008. Van het boekenonderzoek is met dagtekening 16 april 2009 een controlerapport opgemaakt.
In het controlerapport stelt verweerder zich op het standpunt dat de icv’s van tandprothesen vanaf 1 januari 2008 belast zijn naar het algemene tarief van 19%.
Overeenkomstig dit standpunt heeft verweerder aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 3.085 (19% van € 16.238) en is bij beschikking een bedrag van € 46 aan heffingsrente in rekening gebracht.
3. Geschil
In geschil is of eiseres ter zake van de icv’s van tandprothesen die haar door een Duitse tandtechnicus zijn geleverd recht heeft op vrijstelling van omzetbelasting.
Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) wordt onder de naam 'omzetbelasting' onder meer een belasting geheven ter zake van intracommunautaire verwervingen van goederen onder bezwarende titel in Nederland door een als zodanig handelend ondernemer en door rechtspersonen, andere dan ondernemers.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, letter g, sub 1º, van de Wet OB (tekst vanaf 1 januari 2008) zijn van belasting vrijgesteld de leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici.
Op grond van artikel 17e, aanhef en onderdeel a, van de Wet OB, wordt bij ministeriële regeling, 'onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen', vrijstelling van belasting verleend voor intracommunautaire verwervingen van goederen, waarvan de levering in het binnenland in elk geval is vrijgesteld.
Artikel 17e van de Wet OB is gebaseerd op artikel 140 van Richtlijn 2006/112/EG (voorheen artikel 28 quater, B, aanhef en onderdeel a, van de Zesde richtlijn). Deze richtlijnbepaling luidt als volgt:
'De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen:
- a)
de intracommunautaire verwerving van goederen waarvan de levering door belastingplichtigen in ieder geval op hun respectieve grondgebied is vrijgesteld;(…)'
Beoordeling
Met het bepaalde in artikel 140 van Richtlijn 2006/112/EG (hierna: BTW richtlijn) is geen materiële wijziging beoogd ten opzichte van artikel 28 quater, B, van de Zesde richtlijn (zie ook paragraaf 5.4 van de conclusie van A-G Van Hilten bij het arrest HR 3 april 2009, nr. 43.446, BNB 2009/136).
Volgens voornoemd arrest van 3 april 2009, waren onder de tot 1 januari 2008 geldende regelgeving de icv’s van tandprothesen uit het buitenland vrijgesteld omdat artikel 11, eerste lid, letter g, sub 1º, van de Wet OB toen nog een algemene vrijstelling bevatte voor alle leveringen van tandprothesen.
Sinds 1 januari 2008 is de vrijstelling in de Wet OB beperkt tot de leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici. De vrijstelling is hiermee richtlijnconform gemaakt, mede naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie EG (thans: EU) van
- 14.
december 2006, BNB 2007/94 (zaak [C]) dat volgde op de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in HR 11 november 2005, nr. 39 344 (VN 2005/55.19, LJN: AO7684).
Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of deze aangebrachte beperking in artikel 11, eerste lid, letter g, sub 1º, van de Wet OB meebrengt dat de icv’s van tandprothesen, afkomstig van een Duitse tandtechnicus, niet meer onder de vrijstelling van artikel 17e van de Wet OB vallen.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 17e van de Wet OB, bezien in samenhang met artikel 140 van de BTW richtlijn, mee dat de icv’s van tandprothesen zijn vrijgesteld als ook de levering in Nederland door tandartsen en tandtechnici van dat goed in ieder geval zou zijn vrijgesteld. Nu aan deze leveringen door tandartsen en tandtechnici in Nederland geen voorwaarden zijn gesteld, is hieraan voldaan.
Een andere uitleg zou tot gevolg hebben dat subjectieve vrijstellingen als de onderhavige, alleen voor leveringen in Nederland zouden gelden en niet voor icv’s. Toegespitst op deze zaak zou dit betekenen dat de levering van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici in Nederland is vrijgesteld en dat de icv’s hiervan zijn belast, ook als de tandprothesen door tandartsen en tandtechnici zijn geleverd. Deze uitleg komt zo zeer in strijd met het door de BTW richtlijn en de daarop gebaseerde bepalingen van de Wet OB beoogde heffingsevenwicht en met het neutraliteitsbeginsel dat deze uitleg niet kan worden aanvaard.
Aan vorenstaand oordeel doet niet af dat de door de rechtbank gegeven uitleg tot gevolg heeft dat de tandprothesen in het onderhavige geval zonder druk van omzetbelasting Nederland binnenkomen. Dit wordt namelijk veroorzaakt doordat Duitsland gebruik maakt van de in de BTW richtlijn opgenomen overgangsregeling om de levering van deze goederen te belasten. Omdat deze overgangsregeling het stelsel van de BTW richtlijn doorkruist moet hiervan bij de beoordeling worden geabstraheerd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322;
- -
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 3 augustus 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.