HR, 06-10-1999, nr. 33 971
ECLI:NL:HR:1999:AA2910
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-1999
- Zaaknummer
33 971
- LJN
AA2910
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA2910, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑10‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
art. 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer
- Vindplaatsen
BNB 2000/19 met annotatie van I.J.F.A. van Vijfeijken
WFR 1999/1344, 1
V-N 1999/52.21 met annotatie van Redactie
AA20000477 met annotatie van Zwemmer J.W. Jaap
Uitspraak 06‑10‑1999
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 december 1997 betreffende na te melden aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging bij notariële akte van 19 september 1991, van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV, een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van f 510.000,-- aan enkelvoudige belasting en een verhoging van 100 percent van dat bedrag, van welke verhoging de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag 75 percent heeft kwijtgescholden. Na daartegen gemaakt bezwaar is de aanslag bij uitspraak door de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot f 510.000,-- aan belasting zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. Emmerig, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De naheffingsaanslag, die is opgelegd met toepassing van artikel 4, lid 1, aanhef en letter a van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (tekst 1991) (hierna: de Wet), betreft de verkrijging door belanghebbende van alle aandelen in A BV (hierna: de BV), bij akte van 19 september 1991.
3.2. Het middel richt zich in de eerste plaats met motiveringsklachten tegen ’s Hofs oordeel dat uit de in de uitspraak onder 1.3. en 1.4. aangehaalde briefwisseling van maart 1991 en de daarin onder 1.5. aangehaalde akte van mei 1991 blijkt dat belanghebbende en de aandeelhouders van de BV al vóór de hierna te noemen transacties van juni 1991 volledige overeenstemming hadden bereikt over de verwerving van de aandelen. Dit oordeel berust echter op aan het Hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard en behoefde geen nadere motivering dan door het Hof is gegeven, ook niet in het licht van de door belanghebbende gesignaleerde verschillen tussen de door het Hof vermelde bewijsstukken en de akte van 19 september 1991.
3.3. In de tweede plaats richt het middel zich tegen het oordeel van het Hof dat de economische transacties van juni 1991, waarbij het Hof doelt op de vestiging van het economisch recht van vruchtgebruik en de vervreemding van de economische eigendom van de onroerende zaken van de BV, slechts kunnen worden verklaard uit een streven de aard van de aandelen korte tijd voor de overdracht daarvan (op 19 september 1991) te wijzigen teneinde de heffing van overdrachtsbelasting te verijdelen. Ook dit oordeel, waarbij het Hof behalve het in 3.2. besproken oordeel klaarblijkelijk heeft betrokken dat reeds in de onder 1.3. van zijn uitspraak aangehaal