Rb. Arnhem, 09-08-2006, nr. 06/1469
ECLI:NL:RBARN:2006:AY7193
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
09-08-2006
- Zaaknummer
06/1469
- LJN
AY7193
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2006:AY7193, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 09‑08‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2008:BC2738, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑08‑2006
Inhoudsindicatie
Bestelauto met twee voorstoelen voldoet in het algemeen niet aan de kwalificatie "door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen". Artikel 3.20, vijfde lid, Wet IB 2001 niet van toepassing.
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1469
Uitspraakdatum: 9 augustus 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z],
gemachtigde [A],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P],
gemachtigde [B],
verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 24 januari 2006 op het bezwaar van eiser tegen de
aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 (aanslagnummer [0].H.26).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2006.
Namens eiser is daar verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen
[B].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
Feiten
Eiser drijft een stukadoorsbedrijf in de vorm van een eenmanszaak.
Tot het ondernemingsvermogen van voornoemde onderneming behoorden een tweetal bestelauto’s, te weten:
?- in de periode 1 januari 2002 tot en met 13 augustus 2002 een Volkswagen LT 28 met een cataloguswaarde van € 24.807;
?- in de periode14 augustus 2002 tot en met 31 december 2002 een Opel Movano LWB Van 2,5 DT automaat met een cataloguswaarde van € 26.347.
Beide bestelauto’s beschikken over twee voorstoelen.
Eiser heeft in zijn aangifte geen bedrag ter zake van het privé-gebruik van voornoemde bestelauto’s aangegeven.
Bij eiser is door verweerder een onderzoek ingesteld naar aanvaardbaarheid van onder meer de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002. Het controlerapport is door verweerder deels in kopie overgelegd als bijlage bij het verweerschrift.
Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht 10% van de cataloguswaarde ter zake van het privé-gebruik van de bestelauto’s bij het inkomen van eiser heeft geteld. Deze bijtelling bedraagt € 2.194. Deze vraag wordt door de verweerder bevestigend en door eiser ontkennend beantwoord.
Standpunt van partijen
Primair stelt eiser zich op het standpunt dat de bestelauto’s uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt zijn voor het vervoer van goederen zodat de uitzondering van artikel 3.20, vijfde lid, van de Wet IB 2001 van toepassing. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat eiser in het jaar 2002 de beschikking heeft gehad over een privé-auto waarmee het merendeel van de privé-kilometers is gereden. Meer subsidiair beroept eiser zich op het zogenoemde ‘vetarrest’ (Hof 's-Gravenhage, EK VI, 2 maart 1982, rolnr. 268/81, VN 1983/247).
Verweerder verdedigt het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast zodat de bijtelling terecht is.
Beoordeling
Artikel 3.20, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002, Wet IB 2001) bepaalt dat indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking wordt genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel wordt indien het gebruik voor privé-doeleinden van een bestelauto wordt beperkt door de aard of de inrichting ervan, in afwijking in zoverre van het eerste lid, eerste volzin, op jaarbasis ten minste 10% van de waarde van de bestelauto als onttrekking in aanmerking genomen.
Het vijfde lid van voornoemd artikel bepaalt dat voor de toepassing van dit artikel en de daarop berustende bepalingen onder auto wordt verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.
Ten aanzien van het primaire standpunt van eiser
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen bestelauto’s met twee voorstoelen in het algemeen niet aan de kwalificatie “door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt voor vervoer van goederen” (vergelijk het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 januari 2002, nr. DGB2001/1744M, BNB 2002/134). De omstandigheid dat – naar eiser stelt – de ruimte die de passagierstoel inneemt minder dan 10% van de totale laadruimte bedraagt doet hieraan in deze niet af. Door de inrichting van de auto is het immers mogelijk – naast de bestuurder – nog een passagier te vervoeren hetgeen meebrengt dat de auto niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen.
Ten aanzien van het (meer) subsidiaire standpunt van eiser
Het woord “blijkt” in artikel 3.20, eerste lid, van de Wet IB 2001 betekent dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat overtuigend moet worden aangetoond en dat de zwakkere vorm van bewijs, omschreven als "aannemelijk maken" niet voldoende is.
Eiser, op wie te dezen de bewijslast rust, dient door middel van feiten en omstandigheden overtuigend aan te tonen dat hij in het onderhavige jaar, de aan hem ter beschikking gestelde bestelauto’s voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank toont eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aan dat hij de bestelauto’s voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Eiser heeft geen kilometeradministratie of rittenstaat – in welke vorm dan ook – overgelegd waaruit blijkt dat hij de auto’s voor minder dan 500 kilometer op jaarbasis voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Ook overigens heeft eiser geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie moeten leiden dat de zienswijze van verweerder onjuist is. De enkele aanwezigheid van een privé-auto gedurende het jaar is onvoldoende om aan te tonen dat in het onderhavige jaar de tot het ondernemingsvermogen behorende bestelauto’s voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden zijn gebruikt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door verweerder hiervan afwijkend beleid wordt gevoerd.
Uit de ter zitting getoonde foto’s van onder meer de passagiersstoel van de Opel kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd deze zodanig was vervuild dat hierdoor privé-gebruik van de auto onmogelijk is geworden.
Slotoverwegingen
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 9 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema, griffier.
De griffier De rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.