Hof Arnhem, 30-03-1999, nr. 97/20155
ECLI:NL:GHARN:1999:AA1434
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
30-03-1999
- Zaaknummer
97/20155
- LJN
AA1434
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:1999:AA1434, Uitspraak, Hof Arnhem, 30‑03‑1999; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 1999/34.16 met annotatie van Redactie
Uitspraak 30‑03‑1999
Inhoudsindicatie
-
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 97/20155
U i t s p r a a k
van het Gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid *X BV, te *Z (hierna: belanghebbende), tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Ondernemingen *P, op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak januari 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De naheffingsaanslag beloopt ƒ 16.051,– en is gedagtekend 1 augustus 1996.
1.2. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het Hof. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Daarna hebben partijen nog conclusies van repliek (belanghebbende) en dupliek (inspecteur) ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 januari 1999 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord *de heer X, directeur van belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1.5. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet weersproken, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende en *X-a BV te *Q zijn automobielbedrijven en dealer van onder andere het merk *a. Tevens vindt er onderhoud en reparatie plaats. Directeur van beide vennootschappen is *de heer X.
2.2. Voor de omzetbelasting maken belanghebbende en *X-a BV gebruik van de margeregeling en de globalisatiemethode. Belanghebbende doet maandelijks aangifte omzetbelasting.
2.3. Bij akte van 29 december 1995 hebben *A, wonende te *R, *X-a BV en de aan deze laatste naburige *b-dealer *B BV te Q verklaard met ingang van 22 december 1995 de commanditaire vennootschap *C CV (hierna: de CV) te zijn aangegaan. De vennootschap is gevestigd aan de *a-weg 22 te *Q. Dit is het bedrijfsadres van *X-a BV. De CV is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.4. *A is beherend vennoot van de CV. *X-a BV en *B BV zijn de commanditaire vennoten.
*A, geboren in 1943, is afkomstig uit de automobielbranche en beschikt over het BOVAG-diploma voor het automobiel- garagebedrijf.
2.5. Het doel van de CV is 'het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening en risico uitoefenen van een onderneming betreffende de verkoop en inruil van gebruikte auto's daaronder begrepen alle handelingen en activiteiten welke met het bovenstaande direct of indirect enig verband houden of die voor gemeld doel bevorderlijk kunnen zijn.'
2.6. Omtrent de inbreng vermeldt de akte:
– *A brengt in zijn volledige arbeid, vlijt, kennis en zakelijke relaties;
– *X-a BV en *B BV brengen ieder in de vennootschap in een kapitaal van ƒ 7.500,–;
– verdere inbreng van geld, goederen of rechten, zomede terugneming van gedane inbreng, kan slechts geschieden met toestemming van ieder der vennoten.
2.7. Afgezien van de vergoeding van een rente over het saldo van de kapitaalrekeningen wordt de resterende winst of het gemaakte verlies als volgt verdeeld/gedragen:
– *A 5 percent;
– *X-a BV en *B BV ieder 47,5 percent, met dien verstande dat zij nimmer meer in een verlies van de CV bijdragen dan het saldo van de eigen kapitaalrekening.
2.8. Op 28 december 1995 is de CV als ondernemer aangemeld bij de Belastingdienst. Bij de aanmelding is een kennisgeving gedaan dat de CV afziet van toepassing van de globalisatieregeling binnen de margeregeling voor de omzetbelasting.
2.9. Op 29 december 1995 heeft *A de CV doen inschrijven bij de Kamer van koophandel. Als beherend vennoot met onbeperkte bevoegdheid is *A vermeld.
2.10. Eveneens op 29 december 1995 heeft *A bij de *a-bank te *T een bankrekening geopend.
2.11. De administratie van de CV is gevoerd door de administrateur van *X-a BV.
2.12. Van 27 december 1995 tot en met 6 januari 1996 heeft de CV een occasionshow van gebruikte auto's gehouden op een braakliggend stuk industrieterrein tegenover het garagebedrijf van *X-a BV. Voor deze show heeft *A advertenties geplaatst.
2.13. Ten behoeve van deze autoshow hebben *X-a BV en *B BV, alsmede de zusterbedrijven belanghebbende en *B-a BV te S in totaal 199 gebruikte auto's aan de CV gefactureerd. Het bedrag van de vier facturen beliep tezamen ƒ 2.895.588,96. Op de balans van de CV per 31 december 1995 komt een bedrag van ƒ 2.928.088,96 aan voorraad auto's voor.
2.14. In een viertal op 29 december 1995 gedagtekende verklaringen, hebben de CV (in de persoon van *A) en de vier autobedrijven verklaard van de in de facturen vermelde auto's de kentekenbewijzen, respectievelijk de sleutels te hebben geleverd, respectievelijk te hebben ontvangen.
2.15. Niet alle gefactureerde auto's zijn op het door de CV gebezigde verkoopterrein geplaatst. Een deel is bij de desbetreffende garagebedrijven blijven staan. Welke auto's op het showterrein zijn geplaatst is niet administratief vastgelegd.
2.16. Gedurende de autoshow waren twee personeelsleden van *B BV aanwezig. Bij serieuze belangstelling van een koper werd een verkoper van *X-a BV of *B BV opgeroepen.
2.17. *A heeft aan de administrateur van *X-a BV opdracht verstrekt om de op de show aanwezige auto's voor de duur van de show voor een bedrag van ƒ 500.000,– te verzekeren.
2.18. De CV heeft tijdens de show 12 auto's gefactureerd aan derden-kopers. Ingeruild zijn 6 auto's.
2.19. Via de bankrekening van de CV zijn de in- en verkopen en de voor de CV gemaakte kosten met *X-a BV en *B BV verrekend.
2.20. In de eerste helft van januari 1996 heeft de CV de resterende 193 auto's aan de vier garagebedrijven (terug-)gefactureerd.
2.21. Op 9 februari en 1 april 1996 heeft de ambtenaar van de Belastingdienst een onderzoek naar de gang van zaken bij de CV ingesteld. Het rapport van dit onderzoek van 22 april 1996 (bijlage 2 bij het vertoogschrift) vermeldt als uitspraken van *A:
– zijn voormalige bedrijf is indertijd overgenomen door *B BV;
– voor *B BV verrichtte hij daarna adviesdiensten, waartegenover hem een gratis auto ter beschikking was gesteld;
– in november 1995 heeft de directeur van *B BV hem gevraagd als beherend vennoot tezamen met *B BV en *X-a BV een CV op te richten;
– bedoeling van de CV was het aanboren van een nieuwe markt voor moeilijk te verkopen occasions en het vermijden van een mogelijk optredend BTW-verlies voor de betrokken stille vennoten en hun zuster-BV's;
– hij hoefde zelf geen auto's te verkopen, maar heeft wel enige andere werkzaamheden verricht;
– op het showterrein is hij slechts kort en incidenteel geweest;
– voor het uitlenen van personeel is door *B BV aan de CV een bedrag van ƒ 550,– in rekening gebracht;
– vooraf was afgesproken, dat de CV de auto's niet mocht verkopen voor een bedrag lager dan vermeld op de factuur;
– eveneens was afgesproken, dat de door de vier autobedrijven aan de CV verkochte auto's, later, indien ze niet verkocht zouden worden, door dezelfde bedrijven zouden worden teruggekocht;
– indien een klant dat wenste geschiedde het rijklaarmaken van de verkochte auto door het bedrijf waar de auto vandaan kwam; de CV factureerde de klant hiervoor;
– er hebben 80 tot 100 auto's op het showterrein gestaan;
– hoe het komt dat de facturen van de CV betreffende de van *X-a BV afkomstige en verkochte auto's er anders uitzien dan de overige facturen van de CV weet hij niet;
– ter zake van zijn inspanningen heeft hij een bedrag van ƒ 2.000,– aan *X-a BV gefactureerd via één van zijn BV's;
– van *B BV mocht hij één jaar langer gratis gebruik maken van een personenauto;
– hij heeft slechts van een deel van de gefactureerde auto's kentekenbewijzen en sleutels in ontvangst genomen.
2.22. Het rapport van 22 april 1996 maakt tenslotte melding van een brief van 20 december 1995 van *belastingkantoor D te U, die in december 1995 aan een aantal ondernemers in de autobranche is gezonden. Het onderwerp van de brief luidt: 'Ontbreken van verrekeningsmogelijkheid BTW over 1995 in verband met globalisatie/margeregeling.' In de brief worden mogelijkheden geopperd om de nadelige gevolgen van het ontbreken van een verrekeningsmogelijkheid van negatieve jaarmarges in de omzetbelasting in 1995 te voorkomen door 'tijdelijk een reële onderneming op te zetten naast uw huidige onderneming, bij voorbeeld in de vorm van een v.o.f. of een commanditaire vennootschap'.
2.23. De inspecteur heeft de door belanghebbende gestelde teruglevering in januari 1996 uit de marge-inkopen geëlimineerd. Hierdoor ontstaat bij belanghebbende over het tijdvak januari 1996 een zogenaamde positieve marge, berekend als volgt:
totaal verantwoorde marge-inkopen ƒ 529.333,–
bedrag 'terugleveringen' - 390.800,-
gecorrigeerde marge-inkopen ƒ 138.533,–
marge-verkopen - 246.308,–
marge ƒ 107.775,–.
Verschuldigde omzetbelasting
17,5/117,5 ƒ 16.051,–.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen
a. of belanghebbende inderdaad eind 1995 de eigendom van de auto's aan de CV heeft overgedragen, en zo ja,
b. of in januari 1996 sprake is van een overdracht door de CV aan belanghebbende van de niet verkochte auto's, welke kwalificeert als een marge-inkoop voor belanghebbende, en
c. of sprake is van fraus legis.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Namens belanghebbende is daaraan ter zitting het volgende toegevoegd:
(door haar directeur)
3.3.1. De CV is opgericht in de periode dat er fiscale perikelen waren inzake de omzetbelasting. Hoofddoel was echter de verkoop van gebruikte auto's.
3.3.2. Mijn buurman op het industrieterrein in *Q *B BV en ik moeten jaarlijks ongeveer 2200 gebruikte auto's verkopen. Dat is 25 percent van de *Q markt. Omdat wij zelf een duurte-imago hebben is de vraag: hoe kunnen we zelf een groter deel van de low-budget markt pakken? De concurrentie in gebruikte auto's is moordend.
Wij namen al wel deel aan andere autoshows in *Q. Overdracht van auto's op deze schaal ten behoeve van verkoop is in de branche niet ongebruikelijk. De *E-verhuurorganisatie doet dat bijvoorbeeld ook.
3.3.3. Het verkopen van gebruikte auto's is een kwestie van marketing. We werken nu ook met prijzen in Euro's. Dat geeft een ander beeld. We bieden thans ook aan via Internet. Verder wijst hij op de bekende product-/prijsverhouding Philips/Erres. Albert Heijn heeft in de winkel voordeelstraten, maar er wordt afgerekend bij dezelfde kassa. Zie ook het VW-Audi-Skoda-concern. Dat is allemaal marketingstrategie.
3.3.4. *B BV en wij gaan door met de CV en de autoboulevard. De grond is inmiddels vast gehuurd. Autoshows worden altijd op korte termijn georganiseerd om de concurrentie niet te vroeg te informeren. Omdat het eind 1995 de eerste keer was is niet alles administratief perfect verlopen. Niettemin is financieel alles tussen de deelnemende bedrijven en de CV verrekend zoals dat ook was afgesproken.
De inspecteur gaat teveel op de stoel van de ondernemer zitten.
3.3.5. *A was thuis in de branche. Hij is deskundig en heeft een goede naam. Hij heeft de show eind 1995/begin 1996 en ook de latere shows perfect georganiseerd.
(door de gemachtigde)
3.3.6. In 1996 en 1997 zijn er ook autoshows gehouden waarbij wederom de gehele voorraad gebruikte auto's is verkocht en teruggekocht en waarbij telkens over en weer is gefactureerd. De shows in 1996 waren tijdens Pinksteren en de jaarwisseling en in 1997 tijdens de jaarwisseling. Daarnaast nam belanghebbende samen met *X-a BV ook deel aan andere autoshows, onder meer in *W. In 1998 heeft de CV geen autoshow georganiseerd in verband met deelname aan een evenement in *W.
3.3.7. De carry-forwardregeling is door de staatssecretaris van Financiën na overleg met het bedrijfsleven ingevoerd. In de loop van 1995 werd duidelijk dat deze regeling vanaf 1 januari 1996 zou gelden.
3.3.8. Hij hoort nu de inspecteur erkennen dat de CV auto's heeft verkocht. Dat betekent erkenning van het bestaan van de CV, de handelingen door de CV en de leveringen door de CV aan derden-kopers. De CV had dus de beschikkingsmacht over de auto's. Partijen, belanghebbende, *X-a BV, *B BV en de CV, hebben zich mondeling en schriftelijk gedragen zoals afgesproken. Partijen hebben gevolgen ingeroepen, gefactureerd en overgedragen. De overdracht vereiste niet feitelijke plaatsing op het terrein van de CV. De CV heeft zich naar buiten gepresenteerd en mocht zich als eigenaar gedragen. Van een schijnhandeling is geen sprake.
3.3.9. Er was duidelijk behoefte aan een ander verkoopkanaal. Dat de CV risico's afdekt met een zakelijke toezegging van terugkoop is normaal. Omdat het showterrein niet alle auto's kon bevatten is voor een kleiner deel een verzekering afgesloten. Dat de CV niet alle risico's heeft afgedekt maakt juist duidelijk dat de CV risico heeft gelopen.
3.3.10. Omdat de koper van een auto een stukje van de historie ervan wil kennen heeft de CV verkopers van *X-a BV en *B BV ingehuurd. Hiervoor zijn vergoedingen betaald.
3.3.11. De CV kon winst maken op de ingekochte auto's en dat is ook gebeurd. De enige afspraak was dat de auto's niet onder het gefactureerde bedrag zouden worden verkocht. Het garantierisico en het debiteurenrisico voor de verkochte auto's lag bij de CV.
3.3.12. Hij stemt ermee in dat de conclusie van dupliek in de zaak *X-a BV ook als zodanig wordt aangemerkt in de zaak *X BV.
3.4. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslag.
3.5. De inspecteur heeft ter zitting toegevoegd.:
3.5.1. Aanvankelijk ging de Belastingdienst ervan uit dat de CV flauwekul was. Nadere beschouwing leert hem dat de CV als zodanig bestaat. Hij bestrijdt niet dat de CV vaker autoshows heeft georganiseerd. Hij is echter van mening, dat de leveringen van belanghebbende aan de CV en andersom niet reëel zijn.
3.5.2. Dat twaalf auto's aan derden zijn verkocht wordt geaccepteerd. De overdracht in december 1995 van de hele voorraad in combinatie met de terugoverdracht daarvan in januari 1996 is niet reëel en evenzeer niet in overeenstemming met de economische werkelijkheid. De autobedrijven hebben de auto's rechtstreeks geleverd of via de CV. Gedacht kan worden aan ABC-transactie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
3.5.3. De door belanghebbende geschetste commerciële omstandigheden en de noodzaak van agressievere verkoop van gebruikte auto's bestrijdt hij niet. Hij blijft het vreemd vinden dat tussen belanghebbende en de CV is overeengekomen dat belanghebbende de voorraad auto's weer tegen dezelfde prijs zou terugnemen. Hij kan zich niet voorstellen dat in de autobranche op deze wijze met handelsvoorraden wordt geschoven.
3.5.4. *A heeft niet het gevoel gehad dat hij eigenaar van de auto's was. Hij had ook geen macht om over de auto's te beschikken. Het ingezette personeel kwam van de leveranciers van de auto's. De leveranciers hielden het economisch belang bij de auto's. Daarbij past dat lang niet alle auto's feitelijk zijn overgebracht.
3.5.5. Het is juist dat de margeregeling voor de autohandel een nadeel inhield. De wetgever wilde geen overgangsregeling. Er was al een faciliteit gecreëerd voor het geval van staking. In 1995 dacht men nog dat de Zesde Richtlijn zich verzette tegen een zogenaamde carry-forwardregeling.
3.5.6. Er is sprake van een schijnhandeling in de vorm van absolute simulatie. Dat de CV de macht zou hebben om als eigenaar over de auto's te kunnen beschikken is niet beoogd. Een concrete levering of teruglevering heeft niet plaatsgehad. Ook van een levering constitutum possessorium of traditio brevi manu is naar zijn mening geen sprake.
3.5.7. Hij erkent dat er 200 auto's aan de CV zijn gefactureerd.
3.5.8. De onderzoeken bij de CV en belanghebbende hebben kort na de autoshow plaatsgevonden. De Belastingdienst ontving klachten van adviseurs van wie de klanten (autobedrijven) door het kantoor van de gemachtigde waren benaderd. Die adviseurs vroegen wat de Belastingdienst ging doen.
3.5.9. Het in consignatie geven van één of meer auto's is in de branche meer gebruikelijk dan het massaal heen en weer overdragen van auto's.
3.5.10. In feite was de CV onderverzekerd, namelijk alleen voor de auto's die zij onder zich had.
3.5.11. Dat de CV risico's liep voor door haar verkochte auto's is voor de geschilvraag niet relevant. Voor de aan belanghebbende terugverkochte auto's liep zij in elk geval geen risico.
3.5.12. Hij verzoekt het Hof de in deze zaak ingediende conclusie van dupliek tevens aan te merken als conclusie van dupliek in de zaak *X-a BV.
3.6. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Tussen partijen is niet meer in geschil is dat de CV daadwerkelijk is opgericht, dat de CV de autoshow eind 1995/begin 1996 en latere autoshows heeft georganiseerd en dat de CV een twaalftal van de vier bedrijven afkomstige auto's heeft verkocht.
4.2. Belanghebbende heeft dienaangaande voorts gesteld,
– dat tussen de CV en de vier autobedrijven mondeling was overeengekomen dat de gebruikte auto's in eigendom aan de CV zouden worden overgedragen, dat de CV als minimumverkoopprijs de aan haar gefactureerde prijs van de auto's zou aanhouden, en dat de niet verkochte auto's door de CV aan de vier bedrijven voor dezelfde prijs kon worden terugverkocht,
– dat een dergelijke terugkoopverplichting in de branche gebruikelijk is, waarvoor zij verwijst naar lease- en verhuurmaatschappijen die daartoe contracten sluiten met autohandelaren,
– dat geen sprake was van consignatie,
- dat het gebruikelijk is dat dealers gebruik maken van zogenaamde 'inbelpunten' waar klanten de door hen gewenste occasions doorgeven die vervolgens bij een dealer in de omgeving worden gelokaliseerd,
– dat bij de verkoop van de auto's de CV als zodanig naar buiten is opgetreden,
– dat inzet van het personeel van *X-a BV en personeel van *B BV door de CV is vergoed,
– dat de stille vennoten, *X-a BV en *B BV, in voorkomende gevallen verkochte auto's rijklaar hebben gemaakt tegen een vergoeding,
– dat die vergoeding door de CV is uitbetaald en dat deze werkwijze voor de hand lag omdat de stille vennoten over de faciliteiten beschikten,
– dat de CV in 1996 en 1997 vaker op dezelfde wijze en onder dezelfde condities occasionshows heeft georganiseerd,
– dat de koper van een auto waarop garantie was afgegeven primair de CV kon aanspreken, en
– dat de CV het debiteurenrisico bij verkoop aan een derde liep.
4.3. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende voldoende aannemelijk maakt dat de in 2.13 genoemde partijen waren overeengekomen auto's in eigendom te leveren en terug te leveren. De inspecteur maakt zijn stelling, dat het niet gebruikelijk zou zijn dat bezitters van een voorraad auto's die voorraad ten verkoop aan een derde-ondernemer overdragen, tegenover de gemotiveerde stellingname van belanghebbende geenszins aannemelijk. Van een schijnhandeling is mitsdien geen sprake.
4.4. De levering alsmede de teruglevering zijn aan te merken als een overdracht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Met betrekking tot de niet feitelijk naar het terrein van de CV verplaatste auto's van belanghebbende aanvaardt het Hof belanghebbendes opvatting, dat deze, zoals belanghebbende in de punten 65 en 75 van het beroepschrift terecht betoogt, bij de levering door belanghebbende aan de CV geacht kunnen worden te zijn overgedragen met toepassing van artikel 3:115, onderdeel a, BW (constitutum possessorium) en bij de teruglevering met toepassing van artikel 3:115, onderdeel b, BW (traditio brevi manu). Belanghebbende heeft gesteld en het Hof acht gelet op de omstandigheden voldoende aannemelijk, dat de wil van partijen op zodanige overdrachten was gericht.
Een enkele administratieve onvolkomenheid bij de uitvoering van hetgeen is overeengekomen kan aan deze conclusie niet afdoen.
4.5. Het Hof verwerpt met dit oordeel het standpunt van de inspecteur, dat de CV in de persoon van beherend vennoot *A niet in de positie heeft verkeerd om als eigenaar over de auto's te beschikken. In voormelde opzet was het de CV die onder eigen naam de auto's aan derden verkocht en stond het de CV vrij om zelf de prijs voor een auto te bepalen. Het Hof verwijst in dit verband naar bladzijde 10 van het controlerapport van 22 april 1996, waar is vermeld dat ter zake van de verkoop van van *X-a BV afkomstige auto's ƒ 37.800,– is ontvangen terwijl daarvoor door de CV ƒ 31.315,– aan *X-a BV is vergoed. Namens belanghebbende is ook ter zitting betoogd, dat het de CV vrij stond om de auto's met winst te verkopen.
4.6. Dat de hiervoor onder 2.14 genoemde vier verklaringen ten dele anders zijn uitgevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
4.7. De in 3.1. sub a en b geschil zijnde vragen beantwoordt het Hof mitsdien bevestigend.
4.8. Het Hof verwerpt ook het standpunt van de inspecteur dat in het onderhavige geval moet worden gesproken van fraus legis.
4.9. Met het oprichten van de CV hebben *X-a BV en *B BV, zoals zij zelf toegeven, mede het oog gehad op het voorkomen van de door de invoering van de margeregeling in 1995 voor hen dreigende nadelige financiële situatie.
Belanghebbende en *X-a BV hebben echter met het gestelde omtrent de problemen op de markt voor gebruikte auto's in het beroepschrift en de conclusie van repliek, alsmede met het geloofwaardige betoog ter zitting van hun directeur voldoende overtuigend aangetoond, dat er naast het voorkomen van belastingnadeel voldoende serieuze zakelijke motieven bestonden om actiever op de markt voor gebruikte auto's te interveniëren en ook om deze activiteit, gelet op de aard van de kopers op die markt, te laten uitvoeren door een andere ondernemer dan zijzelf. Er kan daarom niet worden gesproken van handelingen die, afgezien van de fiscale aspecten, geen reële praktische betekenis hadden voor belanghebbende en de andere daarbij betrokken partijen.
Van verijdeling van belastingheffing als doorslaggevend motief voor het aangaan van de handelingen kan daarom naar het oordeel van het Hof niet worden gesproken.
Slotsom
4.10. Het beroep van belanghebbende is gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Het Hof berekent deze kosten, nu sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en gelet op de samenhang met de zaak van *X-a BV, op { 1 (beroepschrift) + 0,5 (conclusie van repliek) + 1 (bijwonen zitting) x ƒ 710,– x 1,5 (gewicht van de zaak) x 1 (samenhang) } ƒ 2.662,50 : 2, is ƒ 1.331,25.
6. De beslissing
Het gerechtshof
– vernietigt de bestreden uitspraak alsmede de daarbij gehandhaafde naheffingsaanslag;
– veroordeelt de inspecteur voor een bedrag van ƒ 1.331,25 in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden;
– gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden.
Aldus gedaan op 30 maart 1999 door mr Van Schie, vice-president, als voorzitter, mr Röben en mr Lamens, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Den Ouden als griffier.
(R. den Ouden)(P.M. van Schie)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 maart 1999