HR, 29-06-1994, nr. 29 853
ECLI:NL:HR:1994:AA3085
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-06-1994
- Zaaknummer
29 853
- LJN
AA3085
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:AA3085, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑06‑1994; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 1995/1011, 3 met annotatie van Redactie
Uitspraak 29‑06‑1994
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 augustus 1993 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1988 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 22.318,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 4.972,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van het geding.
3. Beoordeling van de klacht Het Hof heeft belanghebbendes grief, volgens welke eerdere vanwege de belastingdienst over enig jaar plaatsgevonden hebbende boekenonderzoeken bij de belastingplichtige een door de inspecteur te respecteren vertrouwen hebben gewekt dat een aangifte juist is bevonden en dat zulks onder omstandigheden aan eventuele naheffing van te weinig betaalde belasting in de weg staat, gepasseerd met de overweging dat uit de feiten reeds blijkt dat van een zodanig onderzoek te dezen geen sprake is geweest, nu het ging om een onderzoek in het kader van de heffing van inkomstenbelasting, respectievelijk een deelonderzoek omzetbelasting, hetgeen belanghebbende door de hem toegezonden controlerapporten is kenbaar gemaakt. In deze overweging ligt besloten het oordeel dat belanghebbende niet mocht aannemen dat de in geding zijnde omzetbijtelling en de in het na het compromis uitgebrachte rapport vermelde onvolkomenheden bij die eerdere boekenonderzoeken op hun fiscale merites zijn beoordeeld. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De klacht volgens welke de belastingdienst in tegenspraak met de brief van 19 oktober 1990 een volledige controle heeft toegepast, hetgeen in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, kan reeds daarom niet tot cassatie leiden, omdat uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat die stelling reeds voor het Hof te berde is gebracht, en de beoordeling ervan in cassatie een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie de mogelijkheid ontbreekt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 29 juni 1994.