HR, 15-06-2007, nr. 42 687
ECLI:NL:HR:2007:BA7184
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2007
- Zaaknummer
42 687
- LJN
BA7184
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA7184, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑06‑2007; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 2007/79 met annotatie van E. POELMANN
BNB 2007/251 met annotatie van M.W.C. FETERIS
Belastingadvies 2007/16.3
V-N 2007/28.9 met annotatie van Redactie
Uitspraak 15‑06‑2007
Inhoudsindicatie
67c AWR. Loonbelasting niet tijdig betaald door fout van bank. Verzuimboete. AVAS?
Nr. 42.687
15 juni 2007
NB
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 april 2006, nr. 02/02296, betreffende na te melden boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 121.740, alsmede een boete van ƒ 1217. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak betreffende de boetebeschikking in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. dr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Breda.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel I kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de boetebeschikking moet worden vernietigd in verband met het beroep van belanghebbende op afwezigheid van alle schuld ter zake van de niet-betaling van de af te dragen belasting. Het Hof heeft dat beroep van belanghebbende verworpen. Daartoe heeft het geoordeeld dat reeds omdat de handelingen van de bank, welke door belanghebbende was ingeschakeld ter fine van effectuering van de betaling van de verschuldigde belasting, aan belanghebbende zijn toe te rekenen, en dat nu die bank klaarblijkelijk nalatig was bij de afdoening van de haar ter zake verstrekte opdracht, die nalatigheid aan belanghebbende moet worden toegerekend. Daaraan heeft het Hof de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende niet met vrucht kan stellen dat te harer aanzien sprake is van afwezigheid van alle schuld, ook al zou haar zonder bedoelde toerekening wellicht niets te verwijten zijn.
3.3. Dit oordeel wordt in middel II terecht bestreden. De omstandigheid dat een inhoudingsplichtige de betaling van de op aangifte af te dragen belasting heeft opgedragen aan een bank, die aan die opdracht niet of niet tijdig heeft voldaan, doet niet eraan af dat die inhoudingsplichtige in verzuim is. Dat rechtvaardigt echter niet de gevolgtrekking van het Hof. Een inhoudingsplichtige kan immers met vrucht een beroep doen op afwezigheid van alle schuld indien hij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verschuldigde bedrag tijdig op de rekening van de belastingdienst zou zijn bijgeschreven. Het Hof heeft zulks miskend. Het middel is gegrond en 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek of belanghebbende de hiervoor bedoelde zorg heeft betracht. Opmerking verdient in dit verband dat die zorg zich in het onderhavige geval niet uitstrekte tot een later tijdstip dan de uiterste betaaldatum van 31 januari 2002.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007.