Hof Amsterdam, 02-07-2009, nr. 08/00021
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1327
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-07-2009
- Zaaknummer
08/00021
- LJN
BJ1327
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1327, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑07‑2009; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2009/49.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/1609
Uitspraak 02‑07‑2009
Inhoudsindicatie
In de omstandigheden dat de inspecteur niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, de rechtbank geen beslissing heeft gegeven over de naheffingsaanslag OB en vergrijpboete en belanghebbende nadrukkelijk de voorkeur heeft uitgesproken voor terugwijzing naar de rechtbank vindt het Hof aanleiding de zaak op de voet van artikel 27q, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de AWR terug te wijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling in volle omvang.
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken P08/00021 tot en met 08/00024
2 juli 2009
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde mr. F.A. Geevers,
en het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,
de inspecteur,
tegen de mondelinge uitspraak in de zaken met de nummers 07/3378, 07/3380, 07/3382 en 07/4944 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.336 en voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.457.
De inspecteur heeft met dagtekening 10 november 2006 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag opgelegd in de IB/PVV berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.767.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 december 2006 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) opgelegd van € 11.815 en bij beschikking een boete van 25% van dit bedrag.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraken, gedagtekend 3 april 2007, de navorderingsaanslagen IB/PVV gehandhaafd, en bij uitspraak, gedagtekend 8 juni 2007, de naheffingsaanslag OB en boetebeschikking gehandhaafd.
Bij mondelinge uitspraak van 5 december 2007, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak (van de inspecteur vernietigd) en de navorderingsaanslagen IB/PVV verminderd tot navorderingsaanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning over 2001 tot en met 2003 van achtereenvolgens € 15.336, € 10.457 en € 4.768. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan met betrekking tot de OB en de boete.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 9 januari 2008, aangevuld bij brieven van 11 januari en 8 april 2008. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep bij brief van 23 juni 2008 beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Voorafgaande aan deze zitting, op 2 juni 2009, heeft de gemachtigde een aanvullend stuk ingezonden waarvan de inspecteur een afschrift heeft ontvangen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank te zenden. Door de inspecteur zijn uitsluitend kopieën van aanslaggegevens, het controlerapport, bezwaarschriften en (voornemens tot) uitspraken op bezwaar aan de rechtbank gezonden.
2.2. Zowel in beroep als in hoger beroep en incidenteel hoger beroep is in geschil of de belastingaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder twisten partijen over de vraag of belanghebbende in de onderhavige jaren heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR), en, zo nee, of ingevolge artikel 27e AWR de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en de naheffingsaanslag en de navorderingsaanslagen alsdan berusten op een redelijke schatting. Voorts is de juistheid van de vergrijpboete in geschil.
2.3. Het Hof is niet in staat hierin een beoordeling te maken omdat de op de zaak betrekking hebbende stukken, zoals kopieën van aangiftebiljetten, de jaarstukken en de hierover door partijen gevoerde correspondentie en gebruikte informatie van derden, en daarmee de voor een beoordeling van het geschil wezenlijk van belang zijnde feiten, voor een belangrijk deel ontbreken.
2.4. In de omstandigheden dat de inspecteur niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, de rechtbank geen beslissing heeft gegeven over de naheffingsaanslag omzetbelasting en de opgelegde vergrijpboete en belanghebbende nadrukkelijk de voorkeur heeft uitgesproken voor terugwijzing naar de rechtbank vindt het Hof aanleiding de zaak op de voet van artikel 27q, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de AWR terug te wijzen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling in volle omvang.
2.5. Hierbij wijst het Hof erop dat als de inspecteur niet de op de zaak betrekking hebbende stukken alsnog aan de rechtbank zendt, de rechtbank op grond van artikel 8:31 Awb daaruit de gevolgtrekkingen kan maken die haar geraden voorkomen.
2.6. De slotsom is dat het Hof aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep niet toekomt. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
2.7. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het ter zake van het hoger beroep geheven griffierecht en vergoeding van kosten voor de behandeling bij het Hof op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt die vergoeding gesteld op € 966 = 3 (hogerberoepschrift, beantwoording incidenteel hoger beroep en zitting) x € 322 x 1 (wegingsfactor) voor rechtsbijstand.
3. Beslissingen
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van belanghebbende voor de behandeling bij het Hof tot een bedrag van € 966, te voldoen aan de griffier van het Hof;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht van (€ 106 + € 214 =) € 320;
- wijst de zaken ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak terug naar de rechtbank Haarlem; en
- draagt de griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de rechtbank Haarlem.
De uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, F.J.P.M. Haas en J.W. Zwemmer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Couperus, als griffier. De beslissing is op 2 juli 2009 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.