HR, 19-02-1997, nr. 31 707
ECLI:NL:HR:1997:AA3206
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-1997
- Zaaknummer
31 707
- LJN
AA3206
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting (V)
Erfrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3206, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑02‑1997; (Cassatie)
- Wetingang
art. 21 Successiewet 1956
- Vindplaatsen
BNB 1997/132 met annotatie van J.W. Zwemmer
FED 1997/421 met annotatie van K.M.L.L. VAN DE VEN
WFR 1997/295
V-N 1997/1044, 19 met annotatie van Redactie
Uitspraak 19‑02‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X, de erven A, te Q tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 december 1995 betreffende de aan hen opgelegde aanslagen in het recht van successie terzake van hun verkrijging uit de nalatenschap van A, overleden op 22 juli 1993.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbenden zijn ter zake van hun verkrijging uit voormelde nalatenschap op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van ƒ 262.865,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn verminderd. Belanghebbenden zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Erflaatster, die niet gehuwd is geweest, heeft haar op de sterfdatum onderscheidenlijk 71, 82, 68 en 66 jaren oude broer en drie zusters tot haar erfgenamen benoemd. Tot haar overlijden heeft zij gedurende tientallen jaren tezamen met hen in maatschapsverband een landbouwonderneming geëxploiteerd. Tot de nalatenschap behoorde onder meer erflaatsters aandeel in de maatschap. 3.2. Het Hof heeft het standpunt van belanghebbenden, dat dit aandeel voor de heffing van het successierecht gewaardeerd diende te worden op going- concernwaarde - waarmede kennelijk is bedoeld een waarde waarbij een rendabele voortzetting van de onderneming mogelijk is - in plaats van op de door de Inspecteur toegepaste intrinsieke waarde - waarmede kennelijk is bedoeld de waarde in het economische verkeer in vrij opleverbare staat - verworpen. 3.3. Bij de motivering van dit oordeel heeft het Hof - in cassatie niet bestreden - voorop gesteld dat niet is gesteld of gebleken dat de erflaatster zich rechtens had verplicht dat haar aandeel in de maatschap bij of na haar overlijden aan de overige maten zou verblijven, door hen zou worden overgenomen, dan wel aan hen zou worden toegedeeld. Het middel komt erop neer dat toch rekening moet worden gehouden met zo'n verplichting, omdat de erflaatster - en de overige maten - op dezelfde wijze hadden voorzien in de opvolging in de maatschap door de overige maten tot hun erfgenamen te benoemen. Onder die omstandigheden kon - aldus het middel - van de maten niet worden verwacht dat zij daarnaast een verblijvens- of overnamebeding zouden overeenkomen. Die opvatting kan echter niet als juist worden aanvaard. Beslissend is wat dit betreft of de verplichting tot voortzetting van de maatschap rechtens afdwingbaar is. De motivering van het Hof moet aldus worden verstaan dat dat geval zich niet voordoet, en dat voorts bij de door de Inspecteur verdedigde waardering van het verkregene op de waarde in het economische verkeer in vrij opleverbare staat, rekening is gehouden met de omstandigheid dat het verkregene deel uitmaakte van een onderneming. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het tegen 's Hoofs oordeel gerichte middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 19 februari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.