Hof Amsterdam, 02-12-2004, nr. 03/03869
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR8422
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-12-2004
- Zaaknummer
03/03869
- LJN
AR8422
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR8422, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑12‑2004; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 220 Gemeentewet
- Vindplaatsen
NTFR 2005/415
Uitspraak 02‑12‑2004
Inhoudsindicatie
Hof kwalificeert in casu een garagebox voor de ozb als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te P, belanghebbende,
tegen
twee uitspraken met dagtekening 29 augustus 2003 van Y te Z, verweerder, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (gebruikersbelasting) voor de jaren 2001 en 2002, aanslagnummers 1 en 2.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 november 2004.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van verweerder;
- vermindert de aanslag met nummer 1 tot een bedrag van € 9,91;
- vermindert de aanslag met nummer 2 tot een bedrag van € 9,90, en
- gelast de gemeente Amsterdam het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1.1. De Verordening Onroerendezaakbelastingen 2001 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
Belastingplicht
Art. 1
1. Onder de naam onroerendezaakbelastingen worden terzake binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die naar de omstandigheden beoordeeld bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak gebruikt, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, verder te noemen: gebruikersbelasting;
(…)
Belastingtarieven
Art. 5
1. Voor elke volle ƒ 5000 van de heffingsmaatstaf bedraagt:
a. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen:
1° de gebruikersbelasting: ƒ 3,64;
(…)
b. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen:
1° de gebruikersbelasting: ƒ 6,15;
1.2. Met ingang van 1 januari 2002 is artikel 5 van de Verordening als volgt gewijzigd:
Art. 5
1. Voor elke volle € 2268 van de heffingsmaatstaf bedraagt:
a. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen:
1° de gebruikersbelasting: € 1,65;
(…)
b. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen:
1° de gebruikersbelasting: € 2,78;
1.3. Belanghebbende was op 1 januari 2001 en 1 januari 2002 gebruiker van een garagebox aan de A-straat 1 te P.
1.4. Met betrekking tot de garagebox zijn met dagtekening 31 maart 2002 aan belanghebbende twee aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (gebruikersbelasting) opgelegd voor de jaren 2001 en 2002. De bedragen van de aanslagen zijn respectievelijk € 16,74 en € 16,68. Bij het vaststellen van de aanslagen is het belastingtarief toegepast voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen.
Na bezwaar heeft verweerder bij de bestreden uitspraken de aanslagen gehandhaafd.
2. In geschil is of verweerder terecht de belastingtarieven heeft toegepast voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen of dat in dit geval, zoals belanghebbende voorstaat, het belastingtarief moet worden toegepast voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen.
3.1. Belanghebbende heeft aangevoerd dat op het taxatieverslag ("Taxatieverslag Niet-woningen") bij de waardebeschikking voor zijn garagebox in de zin van de Wet waardering onroerende zaken (hierna Wet Woz) wordt vermeld “garagebox tbv wonen”. Ter zitting heeft belanghebbende de waardebeschikking en het taxatieverslag overgelegd.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de woningcorporatie waarvan hij zijn woning en de garagebox huurt, de garagebox alleen verhuurt aan huurders van omliggende woningen; dat de garagebox vlakbij zijn woning ligt; dat de rij garageboxen niet vastzitten aan de woningen, maar dat dat bij een ander woonblok wel het geval is; dat naast zijn auto ook zijn fiets, zijn diepvriezer en oud papier in de garage staan en dat er verder geen berging bij de woning is. Ter onderbouwing heeft belanghebbende ter zitting de huurovereenkomst van zijn garagebox getoond waarin in artikel 9.4 te lezen is dat de huurovereenkomst zonder opzegging eindigt op de datum waarop de huurovereenkomst van de woning eindigt.
3.2. Verweerder stelt dat een garagebox niet bestemd is om te dienen als woning; dat met de vermelding “garagebox tbv wonen” op het taxatieverslag bij de waardebeschikking slechts is bedoeld dat de garagebox in een bestemmingsplangebied ligt “bedoeld voor bewoning” ter onderscheiding van garagebedrijven en parkeergaragegebouwen; dat normaal gesproken bij het opleggen van de aanslag in de onroerendezaakbelastingen wordt aangesloten bij de kwalificatie voor de Wet Woz maar dat in dit geval de betrokken ambtenaar bewust de garage als “niet wonen” heeft aangemerkt.
4.1. Artikel 5 van de Verordening is gebaseerd op artikel 220f van de Gemeentewet. Met betrekking tot dit artikel is in de wetsgeschiedenis het volgende opgemerkt:
“WOZ-objecten die volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, zoals schuurtjes en garages, vallen tevens onder het begrip woning. Worden deze objecten voor andere doeleinden gebruikt, dan zijn het uiteraard niet-woningen.” (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 6, blz. 12)
4.2. Gelet op deze wetsgeschiedenis en op de omstandigheden van dit geval is het Hof van oordeel dat de garagebox moet worden gekwalificeerd als een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, in de zin van artikel 5, lid 1, onderdeel a, van de Verordening. Het Hof acht hierbij van belang dat in casu de garagebox naast het stallen van de auto ook wordt gebruikt voor de fiets, de diepvriezer en het oud papier en dat de huur van de garagebox onlosmakelijk verbonden is met de huur van de woning. Er is dan ook geen reden de garagebox anders te duiden dan als verlengstuk van de woning overeenkomstig de beschrijving op het taxatieverslag "garagebox ten behoeve van wonen".
5. Het Hof zal de aanslag voor het jaar 2001 verminderen tot een bedrag van € 9,91. (ƒ 30.000 (waarde van de garagebox): ƒ 5000 x ƒ 3,64 = ƒ 21,84). Het Hof zal de aanslag voor het jaar 2002 verminderen tot een bedrag van € 9,90 (€ 13.608 : € 2.268 x € 1,65).
6. Omtrent proceskosten is niets gesteld of gebleken zodat het Hof geen termen aanwezig acht voor een veroordeling van een partij in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 2 december 2004 door mr. J.P.A. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H.M. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.