FED 1991/296
De termijn voor het vaststellen van een aanslag wordt verlengd met de duur van het op verzoek van de belastingplichtige verleende uitstel, niet met de duur van het daadwerkelijk genoten uitstel. Het beroep op de resolutie van 7 november 1968 faalt, omdat de daarin gegeven regeling niet ziet op een situatie als de onderhavige, waarin geen sprake is van onzekerheid of uitstel is verleend.
HR 05-12-1990, ECLI:NL:HR:1990:BH7984
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
5 december 1990
- Magistraten
Vucht, Van; Jansen; Linde, Van Der; Baardman; Bellaart; Soest, Van
- Zaaknummer
26 521
- LJN
BH7984
- JCDI
JCDI:ADS273397:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1990:BH7984, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑12‑1990
- Wetingang
Art. 11, derde lid, tweede volzin, AWR; Resolutie van 7 november 1968, nr. B68/12 738
Essentie
De termijn voor het vaststellen van een aanslag wordt verlengd met de duur van het op verzoek van de belastingplichtige verleende uitstel, niet met de duur van het daadwerkelijk genoten uitstel. Het beroep op de resolutie van 7 november 1968 faalt, omdat de daarin gegeven regeling niet ziet op een situatie als de onderhavige, waarin geen sprake is van onzekerheid of uitstel is verleend.
Uitspraak
Het geschil betrof de aanslag inkomstenbelasting 1982.
Vaststaat:
Op 25 februari 1983 is aan belanghebbende, X te Z, uitgereikt een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting 1982/vermogensbelasting 1983.
Dit biljet moest voor 1 april ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.