Hof Arnhem, 29-03-2004, nr. 03/1556
ECLI:NL:GHARN:2004:AO8196
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
29-03-2004
- Zaaknummer
03/1556
- LJN
AO8196
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2004:AO8196, Uitspraak, Hof Arnhem, 29‑03‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2004/27.9 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/710 met annotatie van Dr. E.B. Pechler
Uitspraak 29‑03‑2004
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd in zijn beroepschrift, in dit stadium van de procedure naar het oordeel van het Hof in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is het te betalen griffierecht in volle omvang te betalen. Het Hof ziet daarin aanleiding, teneinde belanghebbendes toegang tot de rechter niet onmogelijk te maken, het te betalen griffierecht te verlagen tot een bedrag van € 5,- en belanghebbende in de gelegenheid te stellen dit nader vastgestelde griffierecht alsnog te voldoen.
Partij(en)
Gerechtshof Arnhem
Eerste meervoudige belastingkamer
nummer 03/1556 (WAZ)
Tussenuitspraak
Op het beroep van [X] te [Z] (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen over het jaar 1999 met aanslagnummer [01.W.97].
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Het beroep is op 8 augustus 2003 ontvangen ter griffie van het Hof.
1.2
Bij aangetekend schrijven van 27 november 2003 heeft de griffier belanghebbende gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, meegedeeld dat het verschuldigde bedrag uiterlijk op 25 december 2003 diende te zijn bijgeschreven op de in die brief vermelde rekening dan wel contant ter griffie diende te zijn gestort, en bericht dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.3
De brief van 27 november 2003 is aangetekend verzonden aan het in het beroepschrift genoemde adres van belanghebbende.
1.4
Belanghebbende heeft het griffierecht niet betaald.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Het griffierecht is niet betaald binnen de gestelde termijn, derhalve uiterlijk op 25 december 2003, nadat de griffier van dit Hof bij aangetekend schrijven van 27 november 2003 degene, die het beroep heeft ingesteld op de verschuldigdheid daarvan heeft gewezen
2.2
Belanghebbende is sedert 22 april 2003 gedetineerd. Ten aanzien van het door hem te betalen griffierecht merkt hij in zijn beroepschrift het volgende op:
“Ook over 2000-2001 en 2002 alsmede tot en met 21-04-2003 heb ik geen inkomen genoten. Nu heb ik ook geen inkomen. Of u moet € 12,80 per week wat ik ‘verdien’ inkomsten noemen in het H.v.B. te [Z]. Overigens weigert het H.v.B. een jaaropgave van dat inkomen te verstrekken . Echt ik wil u best aantonen dat er geen inkomen is geweest, doch ik kan dat niet door tegenwerking van de overheid, Justitie en de belastingdienst. Overigens kan ik ook de griffierechten niet betalen. Alles is mij afgepakt en van € 12,80 per week kan ik dat echt niet”
2.3
Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd in zijn beroepschrift, in dit stadium van de procedure naar het oordeel van het Hof in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is het te betalen griffierecht in volle omvang te betalen. Het Hof ziet daarin aanleiding, teneinde belanghebbendes toegang tot de rechter niet onmogelijk te maken, het te betalen griffierecht te verlagen tot een bedrag van € 5,- en belanghebbende in de gelegenheid te stellen dit nader vastgestelde griffierecht alsnog te voldoen.
3. De beslissing
Het Gerechtshof vermindert het van belanghebbende te heffen griffierecht tot een bedrag van € 5,- en verstaat dat belanghebbende een aangepaste acceptgirokaart toegestuurd krijgt om dit bedrag binnen een (overeenkomstig artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht) nieuw vast te stellen termijn te voldoen.
Aldus gedaan te Arnhem op 29 maart 2004 door mr.drs F.J.P.M. Haas, voorzitter, mr.drs. A.M. van Amsterdam en mr. J.A. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.M. Sijtsma als griffier en op die datum door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
(J.M. Sijtsma) (F.J.P.M. Haas)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 maart 2004
Tegen deze tussenuitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk.