FED 1995/122
Ingevolge art. 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldt voor de bepaling van de winst uit een onderneming als hoofdregel, dat winst is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit onderneming. Het is met deze regel niet verenigbaar om hetgeen in art. 9 van de wet is voorgeschreven, met betrekking tot de bepaling van het vermogen ter berekening van de jaarlijkse winst aldus toe te passen dat een deel van de uit een onderneming verkregen voordelen blijvend aan de heffing van de belasting wordt onttrokken.
HR 04-01-1995, ECLI:NL:PHR:1995:AA3051, m.nt. P. van der Wal
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
4 januari 1995
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Linde, van der; Bellaart; Jansen, C.H.M.; Putt-Lauwers, van der; Soest, van
- Zaaknummer
29 422
- Noot
P. van der Wal
- LJN
AA3051
- JCDI
JCDI:ADS224655:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:AA3051, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑01‑1995
ECLI:NL:PHR:1995:AA3051, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑01‑1995
- Wetingang
Essentie
Ingevolge art. 7 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldt voor de bepaling van de winst uit een onderneming als hoofdregel, dat winst is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit onderneming. Het is met deze regel niet verenigbaar om hetgeen in art. 9 van de wet is voorgeschreven, met betrekking tot de bepaling van het vermogen ter berekening van de jaarlijkse winst aldus toe te passen dat een deel van de uit een onderneming verkregen voordelen blijvend aan de heffing van de belasting wordt onttrokken.
Uitspraak
Het geschil betrof de aanslag vennootschapsbelasting 1985 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.