HR, 23-11-2007, nr. 43 262
ECLI:NL:PHR:2007:BA2715
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-11-2007
- Zaaknummer
43 262
- LJN
BA2715
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA2715, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑11‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA2715
ECLI:NL:PHR:2007:BA2715, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 23‑11‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA2715
- Vindplaatsen
FED 2008/60 met annotatie van A.K.H. KLEIN SPROKKELHORST
BNB 2008/42 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
V-N 2007/55.3 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/2220 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
BNB 2008/42 met annotatie van W.J.N.M. Snoijink
Uitspraak 23‑11‑2007
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde windmolenpark; vaststellingsovereenkomst; investeringssubsidies.
Nr. 43.262
23 november 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X C.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 31 maart 2006, nr. BK 04/00619, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).
1. Het geding in feitelijke instantie
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak - een windmolenpark in Z - met objectnummer 002 (hierna: het windmolenpark) voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op € 5.445.362 (ƒ 12.000.000).
Het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Q (hierna: het Hoofd) heeft bij uitspraak het tegen de beschikking gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Hoofd vernietigd en de bij beschikking vastgestelde waarde van het windmolenpark gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 22 maart 2007 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Q (hierna: het College) heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan, deels veronderstellenderwijs, van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is eigenaar van een windmolenpark, bestaande uit veertig windturbines. Het park is gerealiseerd in 1992, met behulp van investeringssubsidies die van overheidswege zijn verstrekt.
3.1.2. Met betrekking tot de waardebepaling van het windmolenpark ten behoeve van de onroerendezaakbelastingen hebben belanghebbende en het College in mei 1995 een vaststellingsovereenkomst gesloten, die (volgens de door het College aan belanghebbende verzonden bevestiging) onder meer de navolgende clausule bevat:
"Mochten binnen de geldende termijn van aanslagoplegging, op basis van gerechtelijke uitspraken, significante afwijkingen worden geconstateerd in de waardebepaling van windturbines, dan zal de waarde middels een nader af te spreken arbitrage-oplossing nader worden bepaald."
3.1.3. Het Hoofd heeft de onderhavige WOZ-beschikking (voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000, waardepeildatum 1 januari 1995) gebaseerd op de vaststellingsovereenkomst.
3.2. Voor zover het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de vaststellingsovereenkomst ook onder de Wet WOZ heeft te gelden, faalt dit, aangezien dat oordeel als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
3.3. Voor het Hof heeft belanghebbende onder meer een beroep gedaan op de hiervoor in 3.1.2 geciteerde clausule. Het Hof heeft dat beroep verworpen. Ook daartegen keert zich het middel.
3.4.1. Blijkens de stukken van het geding heeft belanghebbende voor het Hof een beroep gedaan op de uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 29 augustus 2001, nr. 00/0130 (kenbaar uit BNB 2003/174), waaruit zij afleidt dat op de waardepeildatum bestaande investeringsfaciliteiten voor windturbines leiden tot een correctie op de ongecorrigeerde vervangingswaarde van die windturbines.
3.4.2. Blijkens de stukken van het geding heeft het Hoofd voor het Hof gesteld dat, voor zover hij kon nagaan, investeringssubsidies waarop voorheen aanspraak kon worden gemaakt, op de waardepeildatum reeds waren afgeschaft; indien belanghebbende het tegendeel aantoont, dient hiermee alsnog rekening te worden gehouden, aldus nog steeds het verweerschrift van het Hoofd voor het Hof.
3.4.3. Deze over en weer voor het Hof ingenomen standpunten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat voor het Hof tussen partijen niet in geschil was dat belanghebbende zich met vrucht zou kunnen beroepen op de hiervoor in 3.1.2 geciteerde clausule, indien op de waardepeildatum, 1 januari 1995, een investeringssubsidie verkregen zou kunnen worden voor de aanschaf van windturbines.
3.4.4. Aan die voorwaarde is voldaan (zie paragraaf 7.1.2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal in de zaak met nr. 43263, tussen dezelfde partijen).
3.5. Uit het voorgaande volgt dat het hiervoor in 3.3 bedoelde onderdeel van het middel slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen, voor een hernieuwde bepaling van de WOZ-waarde van het object (indien belanghebbende en/of het College volharden bij "een nader af te spreken arbitrage-oplossing": overeenkomstig de uitkomst daarvan). Daaruit volgt dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent de ontvankelijkheid van belanghebbende in haar bezwaar, het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Q aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, en
veroordeelt het College in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Q aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2007.
Conclusie 23‑11‑2007
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde windmolenpark; vaststellingsovereenkomst; investeringssubsidies.
Nr. 43 262
Mr. Niessen
Derde Kamer B
WOZ 1997
Conclusie inzake
X C.V.
tegen
B&W van Q
22 maart 2007
1 Inleiding
1.1 Ten aanzien van X C.V. (hierna: belanghebbende) is, met dagtekening 31 mei 1997, een beschikking genomen ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ), waarbij de waarde van belanghebbendes windmolenpark vastgesteld is op ƒ 11.999.998 (€ 5.445.362). Bij uitspraak met dagtekening 30 juni 2004 heeft het Hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Q (hierna: de Heffingsambtenaar) belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Het Gerechtshof te Leeuwarden (hierna: het Hof) heeft het door belanghebbende ingestelde beroep bij schriftelijke uitspraak van 31 maart 2006, nr. 04/00619, BB 2006/530, V-N 2006/40.1.15, NTFR 2006/551, gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, belanghebbende ontvankelijk verklaard in haar bezwaar en de waarde van het windmolenpark gehandhaafd op € 5.445.362.
1.3 Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
1.4 Het geschil spitst zich toe op de vraag of de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van toepassing is op de waardebeschikking.
1.5 Belanghebbende heeft eveneens beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof inzake de WOZ-beschikking 2001. In die zaak, waarin ik heden eveneens concludeer, zijn de materiële aspecten van de waardering in geschil.
2 Feiten
2.1 De onroerende zaak in onderhavige procedure betreft een windmolenpark in X, objectnummer 002, bestaande uit 40 windturbines van het merk C, met elk een vermogen van 250 kW. Het park is gelegen op een waterkering en beslaat een oppervlakte van ongeveer 0,2 hectare, 5 are en 60 centiare.
2.2 Ten aanzien van de waardebepaling van de windturbines hebben de gemeente Q en de rechtsvoorganger van belanghebbende een vaststellingsovereenkomst gesloten.
In een brief van 19 mei 1995 van burgemeester en wethouders van de gemeente Q staat hierover het volgende vermeld:
'Met betrekking tot de waardebepaling ten behoeve van de onroerende-zaakbelasting is overeengekomen dat deze voorlopig wordt bepaald op ƒ 300.000,00 per turbine. Op grond hiervan zullen door ons aanslagen worden opgelegd.
Mochten binnen de geldende termijn van aanslagoplegging, op basis van gerechtelijke uitspraken, significante afwijkingen worden geconstateerd in de waardebepaling van windturbines, dan zal de waarde middels een nader af te spreken arbitrage-oplossing worden bepaald. Verrekening vindt dan plaats.
Wij zien een bevestiging uwerzijds van de hierboven genoemde afspraken graag tegemoet.'
Bij brief van 23 mei 1995 wordt van de zijde van belanghebbende het volgende aan de gemeente geantwoord:
'Met betrekking tot de waarde bepaling ten behoeve van de onroerende-zaakbelasting is overeengekomen dat de waarde grondslag voorlopig zal worden vastgesteld op f 300.000,- per turbine. Op grond hiervan zal de gemeente Q een aanslag opleggen.
Overeengekomen is verder dat in geval binnen geldende termijnen van aanslagoplegging, op basis van gerechtelijke uitspraken, danwel wetgeving, significante afwijkingen worden geconstateerd in de waardebepaling van de turbines, zulks ter beoordeling van één of beide partijen, dan de waarde middels een nader af te spreken arbitrage-oplossing zal worden bepaald. Verrekening vindt dan plaats.'
2.3 De waarde van het windmolenpark is vastgesteld overeenkomstig vorenbedoelde overeenkomst. Het tegen deze waardebeschikking ingediende bezwaarschrift heeft de Heffingsambtenaar onder verwijzing naar de vaststellingsovereenkomst niet-ontvankelijk verklaard.
3 Geschil
3.1 Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil het antwoord op de vraag of de vaststellingsovereenkomst van toepassing is op de waardebeschikking. Belanghebbende stelde zich op het standpunt dat de overeenkomst in geen geval ziet op de onderhavige waardebeschikking, terwijl de Heffingsambtenaar de tegenovergestelde mening was toegedaan.
3.2 Het Hof oordeelde dat de tussen de gemeente Q en belanghebbende gesloten vaststellingsovereenkomst ziet op de onderhavige waardebeschikking:
'4.1 Naar tussen partijen - met juistheid - niet in geschil is, hebben zij in mei 1995 een vaststellingsovereenkomst gesloten over de waarde van de windturbines. Zij zijn (onder andere) tevens overeengekomen dat deze vastgestelde waarde heeft te gelden als heffingsmaatstaf voor de aanslag(en) onroerende-zaakbelastingen. Er zijn geen expliciete afspraken gemaakt over het tijdstip waarop c.q. de periode waarover de overeenkomst van kracht is. (...)
4.2 Belanghebbende stelt dat de vaststellingsovereenkomst niet van toepassing is op de waardebeschikking omdat de overeenkomst vóór de aanvang van het eerste WOZ-tijdvak, te weten 1 januari 1997, is gesloten en in de vaststellingsovereenkomst niet wordt gerefereerd aan de Wet WOZ. Het hof kan de belanghebbende in deze opvatting niet volgen. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst was de Wet WOZ al in werking getreden. Het ligt dan voor de hand dat partijen, indien zij de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst wensten te beperken tot en met het jaar 1996, dit in de overeenkomst expliciet tot uitdrukking hadden gebracht. Nu dit niet is gebeurd, is het hof van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst ook onder de Wet WOZ heeft te gelden. Dit geldt temeer nu voor het onderhavige WOZ-tijdvak een waarde geldt met de peildatum 1 januari 1995. Bevestiging dat bij partijen heeft voorgestaan dat de vaststellingsovereenkomst voor een langere periode heeft te gelden vindt het hof bovendien in de onder 2.3 weergegeven inhoud van de overeenkomst, met name de zinsnede 'Overeengekomen is verder dat in geval binnen de geldende termijnen van aanslagoplegging [...] significante afwijkingen worden geconstateerd in de waardebepaling [...] de waarde middels een nader af te spreken arbitrage-oplossing zal worden bepaald', Aan deze (nagenoeg ongewijzigde) wijze waarop de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen vóór en ná de inwerkingtreding van de Wet WOZ wordt bepaald, kan naar het oordeel van het hof geen argument voor een andersluidende opvatting worden ontleend. Van misbruik van kennis/overwicht door de gemeente Q dan wel van een tekort aan kennis bij belanghebbende, is het hof niet gebleken.'
3.3 In cassatie voert belanghebbende aan dat het Hof ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen, heeft beslist dat de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van toepassing is op de waardebeschikking. In de motivering van het beroepschrift in cassatie voert zij onder meer aan:
'Zoals reeds door het Hof is overwogen is in verband met de vaststellingsovereenkomst sprake geweest van een briefwisseling tussen partijen. Het Hof heeft enkele passages uit deze briefwisseling in haar uitspraak opgenomen. (...)
De gemeente heeft aan belanghebbende geschreven: '(...)Op grond hiervan zullen door ons aanslagen worden opgelegd.(...)'. Belanghebbende heeft hierop in haar brief als volgt gereageerd: '(...)Op grond hiervan zal de gemeente Q een aanslag opleggen(...)'.
Uit de hiervoor genoemde citaten blijkt ondubbelzinnig dat belanghebbende zich slechts aan de overeengekomen waarde heeft willen binden voor het jaar 1996. (...) De in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen waarde kan derhalve niet van toepassing zijn op het eerste WOZ-tijdvak.'
Burgemeester en wethouders van de gemeente Q hebben geen verweerschrift ingediend.
4 Beoordeling van de klachten
4.1 Belanghebbende acht de uitspraak van het Hof onbegrijpelijk, omdat het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat in de vaststellingsovereenkomst slechts wordt gesproken over de onroerende-zaakbelastingen, niet verhindert dat deze ook op de waardebepaling ingevolge de WOZ van toepassing kan zijn. De klacht faalt, aangezien voor het onderhavige jaar de waardebepaling voor de onroerende-zaakbelasting plaatsvindt op de voet van de WOZ.
4.2 Voorts voert belanghebbende aan dat onbegrijpelijk is 's Hofs oordeel dat uit de omstandigheid dat de overeenkomst geen einddatum noemt, volgt dat deze in de tijd onbegrensd is. De klacht slaagt, aangezien die omstandigheid ook erop kan wijzen dat de overeenkomst slechts bedoeld was voor één jaar te gelden. Zonder nadere motivering, die in de uitspraak ontbreekt, is 's Hofs oordeel derhalve onbegrijpelijk.
4.3 Ten slotte betoogt belanghebbende dat uit de wijze waarop zij de overeenkomst heeft verwoord, blijkt dat deze slechts voor één aanslag zou gelden. Deze klacht slaagt eveneens; nu in de weergave van de overeenkomst door belanghebbende wordt gesproken van het opleggen van 'een aanslag', is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom deze voor meer aanslagen zou gelden, temeer nu de Heffingsambtenaar in het verweerschrift voor het Hof die tekst van belanghebbende zelf aanhaalt als die waarin de bedoeling van partijen tot uitdrukking is gebracht.
4.4 Derhalve is het beroep in cassatie gegrond. De bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en het geding moet worden verwezen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang.
5 Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Advocaat-Generaal