Hof Amsterdam, 19-03-2003, nr. 01/4093
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6650
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-03-2003
- Zaaknummer
01/4093
- LJN
AF6650
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6650, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑03‑2003; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑03‑2003
Inhoudsindicatie
Met het overleggen van een kopie van een kraskaart is niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerbelasting voorafgaand aan het parkeren is betaald, nu daaruit niet blijkt op welk tijdstip deze is ‘opengekrast’.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, gedagtekend 9 oktober 2001, betreffende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 maart 2003.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Verweerder stelt primair dat belanghebbende in haar bezwaar alsnog niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat zij niet in verzuim is geweest. Belanghebbende - die de auto heeft geparkeerd - heeft dienaangaande gesteld dat zij de naheffingsaanslag niet op de auto heeft aangetroffen en zij pas op de hoogte kwam van het opleggen van de naheffingsaanslag toen aan haar moeder - als kentekenhouder - een betalingsherinnering werd gestuurd. Naar het oordeel van het Hof bestaat bij een naheffingsaanslag die is uitgereikt door deze - al dan niet in een plastic zakje - aan te brengen op of aan het op de openbare weg geparkeerde voertuig, het geenszins denkbeeldige risico dat het aanslagbiljet door belanghebbende aldaar niet wordt aangetroffen. Nu verweerder tot steun van zijn stelling niet anders heeft gesteld dan dat het aanslagbiljet onder de ruitenwisser is geplaatst, acht het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende van het opleggen van de naheffingsaanslag eerder op de hoogte was dan zij stelt. Redelijkerwijs kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende ter zake van de overschrijding van de bezwaartermijn in verzuim is geweest. Naar het oordeel van het Hof heeft verweerder belanghebbende terecht ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
2. Belanghebbende heeft de auto geparkeerd aan de a-straat te Amsterdam en daar geparkeerd gelaten tot in elk geval 10 februari 2001, om 9 uur 29, op een plaats waarvoor op dat moment parkeerbelasting was verschuldigd. Belanghebbende stelt dat zij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan door gebruik te maken van een zogenoemde "kraskaart". Zij stelt voorts dat de kraskaart op het hiervoor vermelde tijdstip zichtbaar in de auto aanwezig was, dat zij de auto de vorige avond had geplaatst, dat het die nacht gesneeuwd had, dat de sneeuw hier en daar was verwijderd, maar onvoldoende om de kraskaart te kunnen waarnemen. Belanghebbende trekt daaruit - naar het Hof begrijpt - de conclusie dat de ambtenaar die de naheffingsaanslag heeft opgelegd onvoldoende moeite heeft gedaan om de auto voldoende sneeuwvrij te krijgen om de kraskaart te kunnen waarnemen. Voorts heeft belanghebbende een kopie van de kraskaart overgelegd.
3. Verweerder stelt daartegenover dat de parkeercontroleurs opdracht hebben zich bij sneeuw extra zorgvuldig te vergewissen van de aanwezigheid van een betaalbewijs en dat zij daarnaar plegen te handelen. Voorts wijst verweerder erop dat uit de overgelegde kopie van de kraskaart niet blijkt wanneer deze is 'opengekrast' en dat daarom niet vaststaat dat reeds ten tijde van het parkeren de parkeerbelasting door middel van dit 'openkrassen' was voldaan.
4. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij de parkeerbelasting voorafgaand aan het parkeren heeft betaald. De overgelegde kopie van een kraskaart is daarvoor onvoldoende, nu daaruit niet blijkt op welk tijdstip deze is 'opengekrast'. Andere bewijsmiddelen heeft belanghebbende niet bijgebracht. Voorts acht het Hof onwaarschijnlijk dat belanghebbende zich de gang van zaken op de bewuste zaterdagmorgen nog zo precies herinnert, nu niet gesteld of gebleken is dat daarvoor een bijzondere aanleiding bestond. Belanghebbende stelt immers zelf dat zij geen naheffingsaanslag op de auto heeft aangetroffen.
5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 19 maart 2003 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.