FED 1995/80
De belastingplichtige heeft nagelaten de vereiste aangifte te doen en als gevolg daarvan rust op hem de bewijslast als bedoeld in art. 29, tweede lid, AWR dat de belastingaanslag c.q. de uitspraak op bezwaarschrift van de inspecteur onjuist is. Een belastingplichtige die voor het hof geen bescheiden of in onvoldoende mate bescheiden heeft overgelegd, waaruit de juistheid van het door hem berekende belastbare inkomen kan blijken, kan niet alsnog aan de ingevolge het bepaalde in art. 29, tweede lid, AWR op hem rustende bewijslast voldoen door ter zitting van het hof aan te bieden om van ieder element van het door hem berekende belastbaar inkomen schriftelijk bewijs te leveren.
HR 02-11-1994, ECLI:NL:HR:1994:AA3007, m.nt. J.J. Vetter
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
2 november 1994
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Linde, van der; Bellaart; Moor, de; Jansen, C.H.M.
- Zaaknummer
29 790
- Noot
J.J. Vetter
- LJN
AA3007
- JCDI
JCDI:ADS225241:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1994:AA3007, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑11‑1994
- Wetingang
Art. 29, tweede lid, AWR
Essentie
De belastingplichtige heeft nagelaten de vereiste aangifte te doen en als gevolg daarvan rust op hem de bewijslast als bedoeld in art. 29, tweede lid, AWR dat de belastingaanslag c.q. de uitspraak op bezwaarschrift van de inspecteur onjuist is. Een belastingplichtige die voor het hof geen bescheiden of in onvoldoende mate bescheiden heeft overgelegd, waaruit de juistheid van het door hem berekende belastbare inkomen kan blijken, kan niet alsnog aan de ingevolge het bepaalde in art. 29, tweede lid, AWR op hem rustende bewijslast voldoen door ter zitting van het hof aan te bieden om van ieder element van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.