Rb. Middelburg, 24-12-2008, nr. Awb 08/362
ECLI:NL:RBMID:2008:BG9700
- Instantie
Rechtbank Middelburg
- Datum
24-12-2008
- Zaaknummer
Awb 08/362
- LJN
BG9700
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMID:2008:BG9700, Uitspraak, Rechtbank Middelburg, 24‑12‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑12‑2008
Inhoudsindicatie
voorlopige aanslag forensenbelasting; belang bij toetsing voorlopige aanslag ondanks onherroepelijke definitieve aanslag; beroep ontvankelijk, beroep ongegrond; sprake van eigen gebruik anders dan voor verhuur gereed te maken.
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/362
Uitspraakdatum:
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
(naam), wonende te (plaats),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag (aanslagnummer (nummer)) forensenbelasting opgelegd voor het object (adres) te (plaats). De aanslag heeft dagtekening 30 april 2007.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 maart 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 april 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008 te Middelburg. Eiser is daar in persoon verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G. van Dommele. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
2. Feiten
De aanslag heeft betrekking op de gemeubileerde vakantiewoning (adres) te (plaats) (hierna: de woning). Eiser is eigenaar van de woning. Eiser heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Veere. De woning is in 2007 bij (naam) B.V. (hierna: (naam)) in verhuurbemiddeling geweest. In het jaar 2007 is de woning gedurende 120 dagen niet aan derden verhuurd. Eiser heeft in 2007 de woning 70 dagen voor eigen gebruik gereserveerd, waarvan 27 dagen voor onderhoudswerkzaamheden.
3. Geschil
In geschil is of de aanslag terecht is opgelegd.
Eiser heeft de aanslag betwist. Het object is als beleggingsobject gekocht met beperkte periodes voor eigen gebruik. Ten onrechte stelt verweerder de periode van 120 dagen waarin de woning niet is verhuurd gelijk aan eigen gebruik. De vakantiewoning is in 2007 volledig ter beschikking gesteld van (naam). Daarbij is een last-minute korting afspraak gemaakt, hetgeen betekent dat de woning met korting te huur wordt aangeboden twee tot drie weken voorafgaand aan een lege periode. Bovendien mag (naam) tot één dag voor ingang van een periode de woning verhuren en staat het (naam) vrij om de schoonmaak van het object naar eigen voorkeur te plannen. (naam) is dus niet verplicht de woning na afloop van een huurperiode meteen schoon te maken. Door deze afspraken is voor eiser, die 250 km van het object vandaan woont, eigen gebruik in de perioden dat de woning door hem niet vooraf is gereserveerd, feitelijk onmogelijk. Eiser gaat immers niet 250 km rijden met het risico dat de woning niet schoon is of toch nog verhuurd is. Eiser is met het eigen gebruik van 43 dagen ruim onder de 90 dagen grens gebleven. Daarnaast is de onderhoudsperiode van 27 dagen bewust gepland in een periode waarin de verhuurmogelijkheden niet groot zijn. In dit verband verwijst eiser naar een mondelinge uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 8 mei 2001 waarin de verhuurder in een vergelijkbaar geval in het gelijk is gesteld. Het verhuurcontract met (naam) is voor het belastingjaar 2008 aangepast. Eiser had in de periode 2007 geen weet van de impact van artikel 8 van het toen geldende verhuurcontract.
Verweerder heeft gepleit voor handhaving van de aanslag. Eigen gebruik door eiser is ingevolge de afspraken met de verhuurorganisatie niet uitgesloten. Er is niet gebleken dat eiser de intentie heeft de woning uitsluitend voor de verhuur aan te wenden. Naast de periode van eigen gebruik, stond de woning tijdens de niet verhuurde periodes ter beschikking van eiser. Eiser heeft dan ook meer dan 90 dagen van de woning gebruik kunnen maken.
Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat er eind april 2008 een definitieve aanslag is verzonden, waarmee de voorlopige aanslag geheel is verrekend. Tegen deze definitieve aanslag heeft eiser geen bezwaar gemaakt zodat deze onherroepelijk is geworden. Verweerder stelt zicht op het standpunt dat eiser daarom geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen de voorlopige aanslag.
Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij de definitieve aanslag heeft ontvangen en deze laten zien. De definitieve aanslag is gedateerd 30 april 2008. Hij heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt omdat hij in de vaste veronderstelling verkeerde dat zijn bezwaren tegen de definitieve aanslag bij het lopende beroep tegen de voorlopige aanslag zouden worden meegenomen. Het gaat immers voor hem om dezelfde bezwaren tegen een gelijkluidende beslissing en de procedure is nog niet afgerond. Bovendien is hij door verweerder er niet expliciet op gewezen dat hij tegen de definitieve aanslag opnieuw rechtsmiddelen moest aanwenden om zijn rechten niet te verliezen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 met betrekking tot de ontvankelijkheid van eiser in het beroep
Volgens vaste jurisprudentie, onlangs bijvoorbeeld nog Hoge Raad 21 december 2007, 41.928 (LJN: BC0563, vindplaats: www.rechtspraak.nl ), komt het belang aan de zaak te ontvallen wanneer hangende het beroep bij de rechtbank tegen een voorlopige aanslag een definitieve aanslag onherroepelijk wordt en met die definitieve aanslag de voorlopige aanslag geheel is verrekend. Ingevolge die jurisprudentie zou de rechtbank eiser in zijn beroep tegen de voorlopige aanslag niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De rechtbank acht deze gevolgtrekking niet juist. Eiser heeft wel degelijk belang bij een materiële toetsing van zijn bezwaren tegen de voorlopige aanslag. Indien zou blijken dat eiser in zijn bezwaren moet worden gevolgd, dan moet de voorlopige aanslag dienovereenkomstig worden verminderd. Het resultaat van de definitieve aanslag blijft hierdoor voor de justitiabele hetzelfde, die definitieve aanslag was immers op nul gesteld en ook de nadien lager vastgestelde voorlopige aanslag kan daarmee geacht worden geheel te zijn verrekend. Bij het achterwege blijven van een dergelijke toetsing zou de uitkomst kunnen zijn een onjuist, want te hoog, heffingsbedrag, ondanks dat eiser tegen de hoogte daarvan rechtsmiddelen heeft aangewend.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen gerechtvaardigde uitkomst. Dit zou alleen dan gerechtvaardigd kunnen zijn, wanneer de betrokkene op correcte en volledige wijze zou zijn geïnformeerd over de door hem aan te wenden rechtsmiddelen tegen zowel de voorlopige alsook de definitieve aanslag. Dat is niet gebeurd. Verweerder hanteert bij beide aanslagen dezelfde gestandaardiseerde algemene rechtsmiddelenclausule. Er wordt niet op gewezen dat bij een lopende procedure tegen een voorlopige aanslag opnieuw bezwaar moet worden gemaakt tegen de definitieve aanslag, zelfs wanneer de beide aanslagen en de daartegen bestaande bezwaren inhoudelijk volkomen identiek zijn. Daar komt nog bij dat het bestreden besluit op bezwaar over de voorlopige aanslag in algemene termen spreekt over “het bezwaar tegen de aanslag forensenbelasting 2007 …..”. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het wellicht verstandiger zou zijn om de betrokkenen duidelijker over een en ander te informeren.
De rechtbank is van oordeel dat een justitiabele in deze omstandigheden in redelijkheid niet hoeft te begrijpen dat van hem wordt verwacht dat hij zijn bezwaren tegen het identieke “vervolgbesluit” moet herhalen om zijn beroepsrecht niet te verliezen. De rechtbank acht dit niet in overeenstemming met de strekking van de Algemene wet bestuursrecht waarin mede het beginsel is neergelegd dat ter waarborging van de rechtsbescherming een belanghebbende niet steeds gedwongen moet worden opnieuw bezwaar te maken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser in zijn beroep tegen de voorlopige aanslag forensenbelasting 2007 kan worden ontvangen.
4.2 met betrekking tot het materiële geschil
Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven.
Artikel 2, eerste lid, van de Verordening forensenbelasting 2007 van de gemeente Veere luidt: “Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.”
Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad, 24 juli 1995, LJN: AA1657, vindplaats: www.rechtspraak.nl ) moet worden aangenomen dat indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
Niet in geschil is dat eiser de woning, die aan (naam) in verhuurbemiddeling is gegeven, ook voor eigen gebruik mag benutten. Volgens het in 2007 geldende verhuurcontract moet eiser uiterlijk 1 november van het voorafgaande jaar opgeven welke periodes hij voor eigen gebruik wenst te reserveren. Van die mogelijkheid heeft eiser gebruik gemaakt voor 43 dagen. Eiser heeft ook daadwerkelijk gedurende die 43 dagen in de woning verbleven. Daarnaast heeft eiser gedurende 27 dagen in de woning verbleven voor het plegen van onderhoudswerkzaamheden. Verder is gebleken dat de woning gedurende 120 dagen niet is verhuurd.
Beoordeeld moet worden of verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eigen gebruik door eiser in 2007 gedurende tenminste 90 dagen (buiten de onderhouds-periode) niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
Eisers betoog komt erop neer dat hij weliswaar contractueel meer dan 90 dagen over de woning zou hebben kunnen beschikken, maar dat er in de door hem geschetste omstandigheden feitelijk geen reële mogelijkheden zijn om buiten de vooraf gereserveerde periodes van de woning gebruik te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser in deze stelling niet worden gevolgd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het overzicht van (naam) d.d. 6 november 2007 blijkt dat het object in 2007 tot 19 oktober tweemaal gedurende een aaneengesloten periode van ruim 6 weken niet is verhuurd. Dat dit in het “verhuurtechnisch rustige seizoen” zoals eiser heeft gesteld, is geweest, doet niet ter zake. Daarnaast is het object nog verschillende malen gedurende kortere periodes niet verhuurd geweest. Overigens heeft er slechts eenmaal een last minute boeking plaatsgevonden.
Hoewel het voor eiser onder de bemiddelingsvoorwaarden van (naam) en gezien het feit dat hij ver weg woont wellicht niet bijzonder aantrekkelijk is om de woning vaker voor eigen gebruik te benutten, acht de rechtbank deze omstandigheden niet zodanig belemmerend dat van een reëel feitelijk gebruik van tenminste 90 dagen geen sprake kon zijn.
Het gebruik van de woning gedurende het belastingjaar 2007 is dan ook aan te merken als eigen gebruik, anders dan om de woning voor verhuur gereed te maken en te houden. Nu aldus sprake is geweest van eigen gebruik van de woning in de hiervoor genoemde zin, heeft verweerder terecht geoordeeld dat de woning gedurende tenminste 90 dagen voor eiser of zijn gezin ter beschikking heeft gestaan. Deze vaststelling levert een belastbaar feit op in de zin van de Verordening forensenbelasting 2007. De aanslag is dan ook terecht opgelegd.
Eisers beroep op de hiervoor genoemde uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage kan evenmin tot een ander oordeel leiden omdat in die zaak is vastgesteld dat de eigenaar zijn woning gedurende het gehele jaar niet feitelijk in gebruik heeft gehad.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 december 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van M. Schouw, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 24 december 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.