HR, 13-08-2004, nr. 38 415
ECLI:NL:PHR:2004:AI0724
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-08-2004
- Zaaknummer
38 415
- LJN
AI0724
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AI0724, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑08‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AI0724
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4665
ECLI:NL:PHR:2004:AI0724, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑08‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AI0724
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4665
- Wetingang
- Vindplaatsen
BNB 2004/389 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
FED 2004/554 met annotatie van W.A.P. VAN ROIJ
WFR 2004/1170, 1
V-N 2004/42.30 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/1587 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
BNB 2004/389 met annotatie van W.J.N.M. Snoijink
WFR 2004/1170, 1
Uitspraak 13‑08‑2004
Inhoudsindicatie
Energiepremies 2000 t/m 2002.
Nr. 38.415
13 augustus 2004
AB
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 juni 2002, nr. BK 112/01, betreffende na te melden beschikking betreffende het niet toekennen van een energiepremie.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Op het verzoek van belanghebbende om een voor bezwaar vatbare uitspraak over de weigering van het energiebedrijf A (hierna: het energiebedrijf) hem een energiepremie toe te kennen, heeft de Inspecteur bij beschikking van 22 november 2000 beslist dat aan belanghebbende de door hem gevraagde energiepremie terecht is geweigerd. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 27 juni 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in het jaar 2000 in of aan zijn woning energiebesparende maatregelen getroffen waarvoor, mits tijdig aangevraagd, energiepremies kunnen worden verkregen als bedoeld in artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst 2000-2003; hierna: Wbm). De ingebruikneming en betaling van de voorzieningen lagen niet later dan in week 28 (9 t/m 15 juli) van dat jaar. Het verzoek is bij het energiebedrijf binnengekomen op 27 oktober (in week 43). Het energiebedrijf heeft de aanvraag afgewezen omdat het verzoek niet is gedaan binnen dertien weken na de ingebruikneming en betaling van de voorzieningen. Nadat de Inspecteur bij beschikking als bedoeld in artikel 36p, lid 3, Wbm, van 22 november 2000 de juistheid van deze beslissing had bevestigd, heeft belanghebbende tegen die beschikking bezwaar gemaakt en tevens een nieuwe aanvraag om toekenning van energiepremie gedaan in verband met in week 48 van het jaar 2000 aangebrachte en in week 52 betaalde voorzieningen (8,64 m2 dak- of vlieringisolatie). In de nieuwe aanvraag waren ook de voorzieningen opgenomen waarop de eerste aanvraag betrekking had, omdat naar de mening van belanghebbende sprake was van één project, dat pas met de in week 48 aangebrachte voorzieningen was voltooid. Het bezwaar is door de Inspecteur afgewezen. Op de tweede aanvraag is door het energiebedrijf bij beslissing van 12 januari 2001 energiepremie toegekend, maar alleen voor de in week 48 aangebrachte voorzieningen. Belanghebbende heeft vervolgens aan de Inspecteur een brief geschreven, gedateerd 17 januari 2001, waarin onder meer een nader oordeel van de Inspecteur wordt gevraagd omtrent de beslissing van het energiebedrijf op de tweede aanvraag.
3.2. Het Hof heeft het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard en voorts geoordeeld dat de Inspecteur alsnog een beschikking zal moeten geven op het verzoek om een nader oordeel over de beslissing op de tweede aanvraag.
3.3. De klachten falen op de gronden vermeld in onderdeel 4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
De Hoge Raad merkt hierbij nog het volgende op.
Zoals ook het Hof reeds heeft vermeld, zal de Inspecteur naar aanleiding van de brief van belanghebbende van 17 januari 2001 alsnog bij beschikking een uitspraak moeten doen over de beslissing van het energiebedrijf van 12 januari 2001, waarna tegen die beschikking bezwaar kan worden gemaakt en eventueel beroep bij het Hof kan worden ingesteld. Bij de beoordeling van de beslissing van het energiebedrijf moet ervan worden uitgegaan dat elke post die in de op artikel 36a, lid 1, letter j, en artikel 36p, lid 2, Wbm gebaseerde Uitvoeringsregeling energiepremies van 22 december 1999 met een eigen nummer wordt aangeduid, een afzonderlijke voorziening is. Voorts zal de vraag onder ogen moeten worden gezien of, zoals belanghebbende kennelijk wil betogen, sprake was van één als een geheel van onderling samenhangende en op elkaar afgestemde voorzieningen te beschouwen project. Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord, dient een aanvraag om toekenning van energiepremie die binnen de in artikel 11 van de Regeling Energiepremie bedoelde termijn van dertien weken na de voltooiing en betaling van zo'n project wordt gedaan, als tijdig te worden aangemerkt, óók voor dat deel van de materialen dat in het kader van dat project meer dan dertien weken voor de aanvraag is aangebracht.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter en de raadsheren G.J. Zuurmond, L. Monné, J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2004.
Conclusie 13‑08‑2004
Inhoudsindicatie
Energiepremies 2000 t/m 2002.
PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
MR. J.W. ILSINK
ADVOCAAT-GENERAAL
Nrs. 38.415
Derde Kamer B
Energiepremie 2000
Conclusie van 27 juni 2003 inzake
X
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
1. Feiten en procesverloop
1.1. Met dagtekening 20 oktober 2000 heeft X (hierna: belanghebbende) bij een energiebedrijf een aanvraag(1) om toekenning van energiepremie ingediend. Volgens het premieformulier(2) dat hij voor dat verzoek heeft gebruikt, is vloerisolatie, spouwmuurisolatie en dak- of vlieringisolatie aangebracht aan een (koop)woning. Bij dat premieformulier waren een "kopie van het betaalbewijs" en een "verklaring van de ondernemer die de maatregel heeft aangebracht" bijgesloten. Het betaalbewijs vermeldt een totaal van f 19.418,52. Volgens de verklaring was de "laatste betaling (...) in week 28 op onze rekening bijgeschreven". Week 28 eindigde op zondag 16 juli 2000.(3)
1.2. Op 31 oktober 2000 heeft dat energiebedrijf aan belanghebbende meegedeeld dat het hem
geen energiepremie [kon] toezeggen.
De reden hiervoor is dat de aanvraag voor energiepremie uiterlijk 13 week na laatste betaling bij ons binnen moet zijn. Uw aanvraag heeft die termijn overschreden.
1.3. Belanghebbende heeft zich op 3 november 2000 tot het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P van de Belastingdienst(4) (hierna: de Inspecteur) gewend met het verzoek om over zijn aanvraag een uitspraak te doen. In de beslissing op dat verzoek - een voor bezwaar vatbare beschikking - is de Inspecteur niet aan zijn verzoek tegemoet gekomen. Ik begrijp daaruit dat hij belanghebbendes aanvraag heeft afgewezen.
1.4. Met dagtekening 27 december 2000 heeft belanghebbende bij een energiebedrijf een tweede aanvraag om toekenning van energiepremie ingediend. Ook volgens het premieformulier dat hij voor dat tweede verzoek heeft gebruikt, is vloerisolatie, spouwmuurisolatie en dak- of vlieringisolatie aangebracht aan een (koop)woning. Bij dat premieformulier waren een "kopie van het betaalbewijs" en een "verklaring van de ondernemer die de maatregel heeft aangebracht" bijgesloten. Het betaalbewijs vermeldt een totaal van f 19.499. Het verschil met het betaalbewijs overgelegd bij de eerste aanvraag (f 80,48) betreft de kosten voor 8,64 m2 isolatiemateriaal: voor het overige is dit betaalbewijs identiek. Belanghebbende heeft er, in een begeleidend schrijven, dan ook op gewezen dat voor het overige de aanvraag - kortweg - voor de tweede keer werd ingediend. Volgens de verklaring van "de ondernemer die de maatregel heeft aangebracht" waren de "laatste isolerende maatregelen (...) in week 48 [die eindigde op zondag 3 december 2000] uitgevoerd" en was de "laatste betaling (...) in week 52 [die eindigde op zondag 31 december 2000] op onze rekening bijgeschreven".
1.5. Met dagtekening 28 december 2000 heeft belanghebbende zich nogmaals gewend tot de Inspecteur met een verzoek om, kortweg, de voor bezwaar vatbare beschikking te "herzien".
1.6. Op 8 januari 2001 heeft de Inspecteur in een "uitspraak op bezwaar" het bezwaar van belanghebbende afgewezen en zijn beschikking gehandhaafd.
1.7. Op 12 januari 2001 heeft het energiebedrijf naar aanleiding van belanghebbendes tweede verzoek aan hem een energiepremie van f 172 toegekend. Dat bedrag was gebaseerd op 8,6 m2 dak- of vlieringisolatie. De overige "maatregelen" heeft het energiebedrijf "afgewezen".(5)
1.8. Bij brief van 17 januari 2001 heeft belanghebbende gereageerd op de uitspraak van de Inspecteur van 8 januari 2001 (§ 1.6) en tevens een "verzoek om nader oordeel m.b.t. brief 2000-VZ-000651/GED van A" gedaan, daarmee doelend op de brief van 12 januari 2001 waarin aan belanghebbende werd meegedeeld dat aan hem een energiepremie van f 172 was toegekend (§ 1.7). Een kopie van die brief had belanghebbende echter niet bij zijn brief gevoegd, zodat niet duidelijk is of de Inspecteur kon weten waarover van hem een nader oordeel werd verzocht.
1.9. Op 21 januari 2001 heeft de Inspecteur daarop geantwoord dat de brief van 17 januari 2001 hem geen aanleiding gaf
om mijn ingenomen standpunt te wijzigen. Ik verwijs u gemakshalve naar mijn uitspraak op uw bezwaarschrift d.d. 8 januari 2001. Als u het niet eens bent met mijn uitspraak dan kunt u in beroep gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden.
1.10. Belanghebbende heeft op 1 februari 2001 tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden (hierna: het Hof). Bij zijn beroepschrift heeft belanghebbende twintig bijlagen gevoegd. Tot die bijlagen behoren kopieën van alle stukken die ik hiervoor genoemd heb. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.(6)
1.11. Tegen deze uitspraak van het Hof heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
1.12. Er zijn nog drie zaken aanhangig bij de Hoge Raad waarin het gaat om de toekenning van energiepremie.(7) In die zaken neem ik heden ook een conclusie.
2. Energiepremies
In de bijlage bij deze conclusie geef ik een overzicht van het (korte) bestaan van de energiepremies als (min of meer) fiscale regeling.
3. Vaststellingen en overwegingen van het Hof
3.1. Het Hof heeft in deze zaak de volgende feiten vastgesteld:
2.1 De belanghebbende heeft in het jaar 2000 in of aan zijn woning energiebesparende maatregelen getroffen waarvoor - mits aangevraagd binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de voorzieningen zijn aangebracht en in gebruik genomen - energiepremies kunnen worden verkregen als bedoeld in artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag (de Wet).
2.2 Zijn verzoek, gedateerd 20 oktober 2000, om toekenning van een energiepremie is op 27 oktober 2000 (in week 43) bij het energiebedrijf A te R binnengekomen terwijl de ingebruikneming en betaling van de voorzieningen niet later lagen dan in week 28 (9 t/m 15 juli) van dat jaar. De aanvraag is dan ook - als niet tijdig ingediend - afgewezen.
2.3 In zijn beschikking van 22 november 2000, kenmerk 000005377.0, heeft de inspecteur de juistheid van de voormelde beslissing bevestigd.
2.4 De belanghebbende heeft tegen deze beschikking tijdig een bezwaarschrift - gedagtekend 28 december 2000 - ingediend en daarin onder meer het volgende aangevoerd:
Onze aanvraag is bij nader inzien een beetje een "paniekreactie" geweest, want alle energiebesparende maatregelen waren nog niet genomen toen wij in week 43 onze aanvraag hebben ingediend.
Ondanks uw beslissing hebben wij in week 47 de aannemer opdracht te geven om te laatste isolerende maatregelen te voltooien en deze zijn in week 48 uitgevoerd.
De energiepremie is ook op deze werkzaamheden van toepassing en onze betaling is in deze week bij de aannemer binnengekomen (week 52), ruim binnen de door u gestelde termijn.
Waren wij nu bij onze vorige aanvraag niet zo overhaast te werk gegaan, dan hadden wij de vorige aanvraag tegelijkertijd met deze laatste aanvraag kunnen indienen en was de aanvraagtermijn niet overschreden geweest!
Wij zijn zo vrij geweest om onze aanvraag van de vorige keer nogmaals in te dienen met de laatste energiebesparende maatregelen. Hierbij is een bijlage gevoegd, omdat er op het aanvraagformulier de zin voorkomt, dat de aanvrager moet verklaren dat voor de maatregelen niet eerder premie is aangevraagd.
In deze bijlage aan het Team Energiepremies van A in R heb ik hun hetzelfde uitgelegd als ik dat aan u heb gedaan.
2.5 Nadat hij de belanghebbende (telefonisch) had gehoord heeft de inspecteur het bezwaar bij zijn thans in beroep bestreden uitspraak van 8 januari 2001 afgewezen met als motivering:
De kosten van het isolatiemateriaal zijn betaald in week 28. Uw aanvraag werd in week 43 door het energiebedrijf ontvangen. Uit de stukken is duidelijk geworden dat de termijn van 13 weken is overschreden. Uit door u verstrekte informatie is voorts gebleken dat de werkzaamheden in de periode februari/juni zijn verricht. In week 48 heeft u vervolgens de slaap- en bad-kamer laten isoleren. In casu is niet sprake is van één project
2.6 De in het citaat onder 2.4 genoemde bijlage bij belanghebbendes tweede premieaanvraag heeft dezelfde dagtekening als het bezwaarschrift en vermeldt onder meer:
Omdat er nog enige energiebesparende maatregelen aan ons huis moesten worden genomen hebben wij weer de aannemer opdracht gegeven om deze voor ons uit te voeren.
Ook nu kwam weer de energiepremie in beeld en er zijn weer voldoende maatregelen uitgevoerd om voor de premie in aanmerking te komen (8.64 m2 dakisolatie met Rockwool Rd 2.2).
2.7 A heeft in een brief van 12 januari 2001 de belanghebbende een energiepremie toegekend van ƒ 172, - met betrekking tot uitsluitend 8,6 m2 dak- of vlieringisolatie; zie onder 2.6.
2.8 Vervolgens richtte de belanghebbende - met de dagtekening 17 januari 2001 - aan de inspecteur een schriftelijke reactie op de onder 2.5 genoemde uitspraak en een verzoek om nader oordeel met betrekking tot de onder 2.7 vermelde beslissing.
Hij bepleitte honorering van zijn (door de betrokken bouwondernemer ondersteunde) opvatting dat er in 2000 sprake was van slechts één energiebesparend project zoals omschreven in de premieaanvraag van 28 december 2000.
2.9 De inspecteur heeft de belanghebbende in een brief van 21 januari 2001 geantwoord dat hij het in zijn uitspraak van 8 januari 2001 neergelegde standpunt handhaafde.
2.10 In een brief van 29 januari 2001 deelde A de belanghebbende het volgende mee:
Wij bevestigen hierbij dat indien wij de eerste aanvraag niet hadden ontvangen wij geen bezwaar hadden tegen het volledig toekennen van de tweede aanvraag. Het geheel was dan bij ons als één project binnen gekomen.
2.11 Ter zitting heeft de belanghebbende verklaard dat zijn afspraken met de aannemer over de omvang, de kosten en het verloop van het werk aan de energiebesparende maatregelen in goede verstandhouding zijn gemaakt en niet schriftelijk zijn vastgelegd.
2.12 (...)
3.2. Voorzover in cassatie van belang, heeft het Hof vervolgens overwogen:
4.1 De belanghebbende bestrijdt niet dat de aanvraag op het premieformulier van 20 oktober 2000, beoordeeld naar de op 27 oktober 2000 geldende omstandigheden, niet tijdig is ingediend. Het energiebedrijf kon dan ook niet anders dan de aanvraag afwijzen.
4.2 Uit hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd ter verklaring van de termijnoverschrijding maakt het hof op dat een tijdige indiening van de premieaanvraag niet buiten zijn macht heeft gelegen, zodat de gevolgen van deze overschrijding voor zijn rekening moeten blijven.
4.3 Het hof acht daarom het ook na bezwaar gehandhaafde oordeel van de inspecteur over de beslissing van het energiebedrijf A juist. Het vorenoverwogene betekent dat het beroep niet kan slagen.
Ten overvloede
4.4 Belanghebbendes onder 2.8 genoemde brief van 17 januari 2001 moet worden aangemerkt als een verzoek aan de inspecteur om zich uit te spreken over de beslissing van A van 12 januari 2001 (zie artikel 36p, derde lid, van de Wet). Het antwoord van de inspecteur van 21 januari 2001 is (zie pagina 6 van het verweerschrift onder "procedureel") kennelijk niet bedoeld als de beschikking waarin de Wet voorziet en mist daarvan ook de kenmerken.
4.5 De inspecteur zal de vereiste beschikking alsnog moeten geven. Het hof onderschrijft diens oordeel, dat de eind november 2000 uitgevoerde energiebesparende werkzaamheden niet één project vormden met hetgeen eerder in dat jaar was gebeurd. Dat blijkt voldoende duidelijk uit de volgende zinnen, in het bijzonder de vet weergegeven woorden, in belanghebbendes reeds onder 2.6 aangehaalde brief:
"Omdat er nog enige energiebesparende maatregelen aan ons huis moesten worden genomen hebben wij weer de aannemer opdracht gegeven om deze voor ons uit te voeren.
Ook nu kwam weer de energiepremie in beeld en er zijn weer voldoende maatregelen uitgevoerd om voor de premie in aanmerking te komen.(8.64 m2 dakisolatie met Rockwool Rd 2.2)"
4.6 Weliswaar heeft de belanghebbende ter zitting aangevoerd dat hij zijn woorden niet goed heeft gekozen (opdracht = toestemming, bevestiging) maar daarmee heeft hij het hof er niet van kunnen overtuigen dat de feitelijke gang van zaken een andere was dan dat hij in november 2000 de aannemer een nieuwe opdracht gaf tot het nemen van energiebesparende en premiewaardige maatregelen.
4. Beoordeling van de klachten
De voor 's Hofs beslissing dragende oordelen zijn neergelegd in de rov. 4.1, 4.2 en 4.3. In het beroepschrift in cassatie - dat overigens louter beschouwingen van feitelijke aard bevat, die geen grond voor cassatie kunnen opleveren - kan ik geen klachten tegen die oordelen ontwaren. Van ambtswege zie ik evenmin reden tot ingrijpen. Het beroep is dus ongegrond en kan mijns inziens op de voet van art. 81 RO worden afgedaan.
5. Beschouwing ambtshalve
5.1. Niettemin geven 's Hofs ten overvloede gegeven overwegingen mij aanleiding tot een nadere beschouwing, zulks mede gelet op de mij in art. 121 RO toebedeelde taak. Daarbij gaat het mij niet alleen om de procesrechtelijke aspecten van die overwegingen, maar ook om de materieelrechtelijke kant daarvan.
5.2. Ik begin met de procesrechtelijke aspecten. In rov. 4.4 en rov. 4.5 oordeelt het Hof dat de Inspecteur alsnog moet beschikken op het hem bij brief van 17 januari 2001 door belanghebbende gedane verzoek een nader oordeel, dat is een voor bezwaar vatbare beschikking, te geven aangaande het - kort gezegd - slechts gedeeltelijk honoreren door het energiebedrijf van belanghebbendes tweede aanvraag om toekenning van energiepremie. Dat oordeel lijkt mij juist en in zoverre heeft het obiter dictum ook zin. De Inspecteur weet wat hij moet doen en belanghebbende kan bij te lang uitblijven van de verlangde beschikking bezwaar aantekenen.
5.3. Daarbij had het Hof het naar mijn gevoel moeten laten, want met hetgeen daarna volgt spreekt het Hof voor zijn beurt. Het (fiscale) bestuursprocesrecht staat niet toe dat een rechter op voorhand dicteert wat een bestuursorgaan moet beslissen en dat is toch wat het Hof doet. Men begrijpe mij goed: het gaat hier niet om een zuiver rechtsoordeel, maar om feitelijke en gemengde oordelen, die de Inspecteur zich in alle vrijheid en met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden moet kunnen vormen, waarover belanghebbende ook nog zijn zegje mag doen in een bezwaarprocedure waarin de Inspecteur zijn primaire oordelen moet kunnen heroverwegen, en die vervolgens in een daarna aanhangig te maken beroepsprocedure - met hoor en wederhoor - aan de orde kunnen komen. En eerst dan is het Hof weer aan de beurt.
5.4. Bovendien loopt het Hof zijn collega's voor de voeten, die misschien wel tot een ander oordeel komen, hetgeen het gezag van het Hof niet ten goede komt.(8) Maar ook als de later oordelende rechters tot hetzelfde oordeel komen, loopt het Hof schade op, aangezien bij belanghebbende dan allicht de gedachte zal opkomen dat die rechters niet in vrijheid hebben kunnen beslissen en dat dus aan hun onpartijdigheid kan worden getwijfeld.(9) Daarmee raakt het Hof mogelijk verzeild in de Hauschildt-problematiek.(10) Bij zo'n dilemma past het beter om een pas op de plaats te maken, al begrijp ik best dat het Hof hier partijen een dienst wilde bewijzen.
5.5. Materieelrechtelijk valt er op 's Hofs oordelen trouwens ook wel wat af te dingen. Uit § 14 van bijlage bij deze conclusie volgt immers dat ik het uitgangspunt van het Hof in de overweging ten overvloede van het Hof rechtens onjuist acht. Of "de eind november 2000 uitgevoerde energiebesparende werkzaamheden niet één project vormden met hetgeen eerder in dat jaar was gebeurd" is immers niet van belang. Maar als gezegd: tot cassatie kan dat niet leiden.
6. Conclusie
Ik concludeer tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal bij deHoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie over deze term noot 1 van de bijlage bij deze conclusie.
2 Zie ik het goed dan was dat formulier "in overeenstemming" met model EP2 (art. 8n, lid 3, Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag, oud).
3 Ik hanteer hier de telling van weken van de mij van Rijkswege ter beschikking gestelde bureauagenda, waarin zondag geldt als de laatste dag van de week.
4 Belanghebbende had dat verzoek gericht aan de Belastingdienst/Team Energiepremies te Q. Naar dat team werd hij immers verwezen in de mededeling van 31 oktober 2000 van het energiebedrijf. Kennelijk vonden ook toen al de feitelijke werkzaamheden van het Team Energiepremies onder de verantwoordelijkheid van de Inspecteur plaats in Q (vgl. hetgeen ik in noot 2 van de bijlage heb vermeld over de werkverdeling voor het jaar 2001).
5 Ik wijs erop dat belanghebbende een premie van ƒ 172 heeft gekregen voor isolatiemateriaal dat hem slechts ƒ 80,48 heeft gekost. Ik trap vermoedelijk een open deur in als ik zeg dat hier iets niet klopt.
6 Bij schriftelijke uitspraak van 21 juni 2002, nr. 112/01, LJN AE4665, die de vervanging is van de mondelinge uitspraak van 28 maart 2002.
7 Dat zijn de zaak nr. 38.119, die Hof Leeuwarden 1 maart 2002, LJN AD9873 betreft, de zaak nr. 38.478, die Hof Leeuwarden 19 juli 2002, LJN AE5798 betreft, en de zaak nr. 38.833, die Hof Leeuwarden 23 september 2002, LJN AE8621 betreft.
8 De dienstdoende rechters van het Hof lopen zichzelf trouwens ook voor de voeten als zij ten tweeden male worden geroepen te oordelen.
9 Dat klemt te meer als de personele bezetting van de kamer dan dezelfde is.
10 EHRM 24 mei 1989, NJ 1990, 627. Ik teken hierbij aan dat hier gaat om een subsidiegeschil en niet zozeer om een fiscaal geschil; art. 6 EVRM (fair trial) komt dan dus in beeld.
BIJLAGE BIJ NRS. 38.119, 38.415, 38.478 EN 38.833
ENERGIEPREMIES
Vooraf
1. De regeling van de energiepremies wordt gevormd door een bonte stoet van wettelijke regels, uitvoeringsregels, beleidsregels en convenanten, die niet steeds goed op elkaar aansluiten. Het geheel is naar mijn gevoel verworden tot een (nogal bureaucratisch) doolhof, waarin een normaal mens vrijwel zeker verdwaalt. Wellicht speelt hierbij een rol het feit dat er drie departementen bij de regeling zijn betrokken. Ik heb in elk geval gepoogd enige orde in de chaos te brengen door de verschillende regels (met toelichting) achtereenvolgens en geordend weer te geven. Het geheel is gelardeerd met mijn commentaar en wordt besloten met een poging enkele onduidelijkheden te verhelderen.
Wettelijke kader
2.1. Art. 36p Wbm luidde in het jaar 2000:
1. Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit wordt een vermindering toegepast ter zake van de bedragen die de belastingplichtige heeft uitgekeerd in verband met de aanschaf van niet eerder gebruikte energiezuinige apparaten of energiebesparende voorzieningen (energiepremies).
2. De vermindering bedraagt per apparaat of voorziening een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling aangewezen bedrag. De vermindering wordt slechts toegepast indien wordt aangetoond dat dit bedrag als energiepremie is uitgekeerd aan degene die ter zake van de aanschaf van dat apparaat of die voorziening bij de belastingplichtige een verzoek(1) om toekenning van de energiepremie heeft ingediend en de verzoeker de eigenaar, de huurder of de verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak is, waaraan de belastingplichtige aardgas of elektriciteit levert.
3. Degene die ter zake van de aanschaf van het apparaat of de voorziening bij de belastingplichtige een verzoek om toekenning van de energiepremie heeft ingediend kan zich bij geschillen met betrekking tot de toekenning van de energiepremie wenden tot de inspecteur(2) met het verzoek over dat verzoek een uitspraak te doen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. De beschikking wordt mede bekendgemaakt aan de belastingplichtige. Indien de beschikking strekt tot uitkering van de energiepremie, is de belastingplichtige daartoe gehouden.
4. De belastingplichtige bedoeld in het eerste lid wordt met betrekking tot het uitkeren van energiepremies niet aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. (...).
6. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de vermindering wordt verleend en kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
2.2. Volledigheidshalve vermeld ik hier dat per 1 januari 2001, door een wijziging van lid 1 van dit artikel, ook "voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie" binnen de reikwijdte van deze regeling zijn komen te vallen. Voor het overige was de regeling in de jaren 2001 en 2002 gelijkluidend.
3.1. Art. 36p Wbm is als volgt toegelicht(3):
2. Bijzondere regeling in de regulerende energiebelasting (energiepremies)
2.1. Algemeen
Met de invoering van positieve prikkels voor huishoudens wordt beoogd burgers te stimuleren om energiezuinige apparaten aan te schaffen en om energiebesparende voorzieningen aan de woning aan te brengen. (...). Door de faciliteit vorm te geven als een voorziening in de regulerende energiebelasting kan de beloning terechtkomen bij elk huishouden dat ook de lasten van de verhoging van de energiebelasting ervaart. In het gekozen systeem zal de beloning de burger via het energiebedrijf, de belastingplichtige voor de regulerende energiebelasting, bereiken. Dit brengt grote voordelen met zich wat de uitvoering en de eenvoud van de regeling betreft. De energiebedrijven voeren immers al gedurende geruime tijd een beleid waarbij burgers (en bedrijven) via voorlichting en subsidieverstrekking worden gestimuleerd om aan energiebesparing te doen. Zij zijn voor de burger een herkenbare instantie, die in staat is ieder huishouden te bereiken.(...)
2.2. Vormgeving
In de gekozen vormgeving kan een huishouden een energiepremie verwerven indien een energiezuinig apparaat wordt aangeschaft of een energiebesparende maatregel aan de woning wordt getroffen. De energiepremie wordt door het energiebedrijf uitbetaald. (...)
De energiebedrijven kunnen de door hen aan huishoudens uitgekeerde energiepremies van de door hen verschuldigde regulerende energiebelasting aftrekken. Een dergelijke afdrachtskorting bestaat thans reeds voor aan de energiebedrijven geleverde duurzame energie (artikel 36o). De beloning voor energiebesparend gedrag in de vorm van de aanschaf van een energiezuinig apparaat of een energiebesparende voorziening aan de woning dient de huishoudens in dit stelsel dus via het energiebedrijf te bereiken. Het energiebedrijf is immers de belastingplichtige voor de regulerende energiebelasting die deze belasting via de rekening voor aardgas en elektriciteit doorberekent aan de afnemers.
Omdat in de onderhavige regeling een belangrijke rol aan de energiebedrijven is toebedacht, zijn zij benaderd met de vraag of zij de uitvoering van een stelsel van positieve prikkels voor huishoudens in de regulerende energiebelasting voor hun rekening kunnen nemen. (...) De energiebedrijven hebben alle positief op dit verzoek gereageerd. Tussen rijk en energiebedrijven zal een convenant worden gesloten als uitdrukking van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de te treffen regeling en om de wederzijdse verplichtingen vast te leggen.
(...)
In het convenant zal een afspraak worden opgenomen op grond waarvan de energiebedrijven zich ertoe verplichten om elke aanvraag tot het toekennen van een energiepremie in behandeling te nemen en, indien het gaat om een in de ministeriële regeling opgenomen maatregel, te honoreren, mits uiteraard is voldaan aan de voor die aanvraag gestelde verplichtingen. Ter waarborging van de rechten van de burger is voorzien in de mogelijkheid om zich bij geschillen over de toekenning van de energiepremie te wenden tot de inspecteur. De inspecteur kan vervolgens beslissen dat het energiebedrijf alsnog dient over te gaan tot toekenning van de energiepremie.
(...)
2.3 Te stimuleren apparaten en voorzieningen
(...)
Wat de bouwkundige voorzieningen betreft kan gedacht worden aan muur-, dak-, en vloerisolatie, de toepassing van HR+- en HR++-glas en het dichtzetten van balkons en galerijen bij meergezinswoningen. Andere opties waaraan gedacht wordt zijn de zuinigste HR-(combi)ketels (met een rendement van 107), maatregelen ten behoeve van warmtelevering in de woning, individuele bemetering en de toepassing van hoog-frequentie verlichting ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten in meergezinswoningen. In beginsel zullen de maatregelen gericht zijn op de bestaande bouw. Er wordt nog bezien in hoeverre maatregelen aan nieuwbouwwoningen dienen te worden uitgesloten van de energiepremies. Nieuwbouwwoningen hebben reeds een goede energetische kwaliteit omdat voor deze woningen reeds de wettelijk voorgeschreven Energieprestatienorm (EPN) geldt. Naast de definitieve invulling voor apparaten zal ook de definitieve invulling voor de woninggebonden energiepremies met de eventuele beperking voor nieuwbouwwoningen in vorengenoemde ministeriële regeling worden neergelegd.
3.2. Even verderop, in de artikelsgewijze toelichting, staat voorts vermeld(4):
Ingevolge het nieuw ingevoegde artikel 36p kunnen de belastingplichtigen voor de levering van aardgas en elektriciteit, de energiebedrijven, een vermindering van de af te dragen regulerende energiebelasting toepassen in verband met de toekenning van stimuleringsbedragen aan degenen die een energiezuinig apparaat hebben aangeschaft of een energiebesparende voorziening hebben getroffen, de energiepremies.
De belastingvermindering is ingevolge het eerste lid alleen van toepassing op de belasting die is verschuldigd op de levering van aardgas en elektriciteit. Hiermee wordt een beperking aangebracht tot de belastingplichtigen voor deze producten, de energiebedrijven. Deze bedrijven zullen immers de energiepremies, die verkregen kunnen worden voor de aanschaf van een energiezuinig apparaat of een energiebesparende voorziening aan de woning, uitkeren.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de vermindering een per apparaat of voorziening bij ministeriële regeling aangewezen bedrag. Er is voor gekozen om deze bedragen bij ministeriële regeling vast te leggen om zo maximale flexibiliteit te bereiken, zowel ten aanzien van de materiële invulling van de regeling met het oog op een maximale doeltreffendheid van de gekozen maatregelen als tegen de achtergrond van de budgettaire uitgangspunten.
Ingevolge het tweede lid zijn voorts voorwaarden gesteld ten aanzien van de belastingvermindering. In de eerste plaats dient de belastingplichtige aan te tonen dat de energiepremies zijn uitgekeerd aan degene die daartoe een verzoek heeft ingediend. Het energiebedrijf dient het aan het apparaat of de voorziening gekoppelde bedrag daadwerkelijk te hebben doorgegeven aan de aanvrager daarvan. Door het gebruik van de term "als woning gebruikte onroerende zaak" worden voorzieningen die zijn aangebracht aan bedrijfsmatig gebruikte gebouwen uitgesloten van de regeling.
Ingevolge het derde lid wordt aan degene die om toekenning van een energiepremie heeft verzocht de mogelijkheid geopend om bij geschillen met het energiebedrijf over dat verzoek een uitspraak van de inspecteur te vragen. De inspecteur beslist op dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking, waardoor de rechtsgang voor de burger gewaarborgd is. De beslissing wordt ook bekendgemaakt aan het energiebedrijf. Indien de inspecteur beslist dat de energiepremie dient te worden toegekend dient het energiebedrijf op grond van het derde lid tot betaling over te gaan.
(...)
Ingevolge het [zesde] lid kunnen bij ministeriële regeling voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de vermindering wordt verleend. Tevens kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van dit artikel. Bij een en ander kan worden gedacht aan bijvoorbeeld eisen ten aanzien van de administratie van de belastingplichtige. Zo zal uit de administratie van de belastingplichtige moeten blijken dat door degene die zo'n voorziening heeft aangeschaft een aanvraag is ingediend bij de belastingplichtige en dat betaling heeft plaatsgevonden. De voorwaarden hebben dan betrekking op de wijze waarop kan worden aangetoond dat de energiepremie is uitgekeerd aan degene die een verzoek daartoe heeft ingediend in verband met de aanschaf van een aangewezen apparaat of voorziening. Voorts kan worden gedacht aan de gegevens die moeten worden vermeld in de aanvraag van degene die in aanmerking wil komen voor de energiepremie. Zo zal deze aanvraag moeten worden ondertekend en zullen in ieder geval bepaalde minimale gegevens verstrekt moeten worden, zoals naam en adres van de aanvrager.
4.1. Op 11 november 1999 vond de mondelinge behandeling plaats van het wetsvoorstel waarbij de energiepremies zijn ingevoerd. Het kamerlid Remak (VVD) ging onder meer in op het convenant waarover in de toelichting werd gesproken: (5)
De energiedistributiebedrijven zijn belast met de uitvoering van de regeling. De belastingdienst en deze bedrijven zullen hiertoe binnenkort een convenant afsluiten. Kan de staatssecretaris [van Financiën] aangeven wat de stand van zaken is omtrent dit convenant, aangezien deze regeling naar alle waarschijnlijkheid zeer binnenkort in werking zal treden?
4.2. Staatssecretaris Vermeend antwoordde onder meer op die vraag: (6)
(...) In een convenant tussen de staat en de energiebedrijven is vastgelegd hoe een en ander moet worden gedaan en hoe het moet worden gecontroleerd. Dit convenant wordt binnenkort ondertekend en zodra dat is gebeurd, zal ik het naar de Kamer sturen. (...)
4.3. Even verder antwoordde hij:(7)
(...) Ik wil nu niet op de details van het convenant ingaan. Het convenant gaat naar de Kamer en daarin is precies aangegeven hoe het zit.
4.4. Weer wat later deelde hij nog mee:(8)
Mevrouw Remak heeft gevraagd naar de aanvullende voorwaarden die de energiebedrijven kunnen stellen. Deze kunnen alleen betrekking hebben op de administratieve en technische voorschriften die gehanteerd worden. Deze kunnen bijvoorbeeld gaan over de factuur en het betaalbewijs. De aanvullende voorwaarden kunnen geen betrekking hebben op inhoudelijke voorschriften. (...)
Uitvoeringsregelingen
5.1. Art 8n van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (hierna: Urbm) luidde in het jaar 2000:
1. Het verzoek om toekenning van de energiepremie bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de wet wordt gedaan bij de belastingplichtige die aardgas of elektriciteit levert aan de als woning gebruikte onroerende zaak ten behoeve waarvan het apparaat of de voorziening is aangeschaft.
2. Het verzoek wordt gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien weken na aanschaf van de voorziening of het apparaat.
3. Het verzoek wordt gedaan met gebruikmaking van een formulier dat in overeenstemming is met één van de in de bijlage bij deze regeling opgenomen modellen EP1, EP2, EP3 en EP4. Het formulier wordt vergezeld door de in het formulier gevraagde stukken.
4. Het verzoek kan niet worden gedaan indien:
a. het gezamenlijke bedrag van de energiepremies per verzoek minder bedraagt dan ƒ 100;
b. het een voorziening betreft ten behoeve van een woning, waarvoor de bouwvergunning is afgegeven op of na 1 januari 1998.
5.2. Per 1 januari 2001 werd ook in art. 8n rekening gehouden met "voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie". Per 1 januari 2002 is dit artikel niet alleen aangepast in verband met de invoering van de euro (ƒ 100 werd € 50), maar is het ook uitgebreid met een ware stortvloed van zeer gedetailleerde, doch thans niet ter zake doende uitzonderingen. Ik zal de lezer die stortvloed maar besparen.
5.3. Art. 8o Urbm luidde:
1. In het verzoek aan de inspecteur, bedoeld in artikel 36p, derde lid, van de wet worden vermeld:
a. (...).
2. Het verzoek wordt ondertekend en voorzien van dagtekening.
3. Het verzoek wordt ingediend binnen zes weken na de beslissing op het verzoek om toekenning van de energiepremie door de belastingplichtige.
5.4. Art. 8n Urbm is onder meer als volgt toegelicht(9):
Met het oog op een juiste toepassing van de regeling is in het tweede lid bepaald dat het verzoek pas kan worden ingediend nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen. De termijn voor indiening van het verzoek is bepaald op maximaal dertien weken nadat het apparaat in gebruik is genomen of de voorziening is aangebracht.
In het derde lid is bepaald dat het verzoek slechts kan worden gedaan door middel van één van de in de bijlage bij deze regeling vastgestelde formulieren. (...) Bij het verzoek om een energiepremie ten behoeve van de aanschaf van een voorziening gaat het om respectievelijk de gespecificeerde aankoopbon op naam waaruit blijkt dat betaald is, een verklaring van de ondernemer die de maatregel heeft aangebracht (voor zover vereist) en, in geval een EnergiePrestatieAdvies is uitgevoerd, een kopie van de 'Samenvatting EnergiePrestatieAdvies' ten behoeve van de energiepremie
In het vierde lid zijn tenslotte twee beperkingen aangebracht. Ingevolge het vierde lid, onderdeel a, wordt met het oog op de uitvoeringskosten een minimumbedrag van [€ 50] gehanteerd. Wel is het mogelijk om gecombineerde aanvragen in te dienen. Indien het gezamenlijke bedrag van de energiepremies in dat geval [€ 50] of meer bedraagt zal uiteraard wel tot uitbetaling worden overgegaan.
Ingevolge het vierde lid, onderdeel b, wordt voor een voorziening ten behoeve van een woning, waarvoor de bouwvergunning is afgegeven op of na 1 januari 1998 geen energiepremie verstrekt. Deze woningen zijn op grond van regelgeving reeds verplicht te voldoen aan een voorgeschreven energetische kwaliteit.
6. De Uitvoeringsregeling energiepremies (hierna: Ure) bevatte (in de twee bijlagen bij die regeling) opsommingen van energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie en de daarbij behorende energiepremies. Bijlage I bevatte onder meer een omschrijving van subsidiabele voorzieningen terwijl bijlage II de daarbij behorende belastingverminderingen bevatte. Bijlagen I en II bevatten in de loop der jaren onder meer de volgende posten:
2001 Vloerisolatie (...)
2003 Spouwmuurisolatie (...)
2005 Dak -of vlieringisolatie
2006 Doe-het-zelf toepassing isolatie
2007 HR++ glas (...)
2008 HR++ glas (...)
2018 Lage Temperatuur CV
De exacte aanduidingen van deze posten zijn in de loop der jaren op verschillende punten aangepast. De details van die aanpassingen spelen thans géén rol.
Mededeling 10
7.1. Aan het Besluit van 30 december 1999 van de Staatssecretaris van Financiën Infobulletin 2000/82 (Mededeling 10) ontleen ik het volgende:
2.4.5. Bedrijfsmatig gebruikte gebouwen zijn uitgesloten van de regeling
De energiepremie wordt uitgekeerd aan degene die ter zake van de aanschaf van het apparaat of de energiebesparende voorziening een verzoek om toekenning van de energiepremie heeft ingediend en tevens de eigenaar, huurder of de verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak is, waaraan het energiebedrijf dat de energiepremie verleent, aardgas of electriciteit levert.
Door het gebruik van de term "als woning gebruikte onroerende zaak" worden voorzieningen die zijn aangebracht aan bedrijfsmatig gebruikte gebouwen uitgesloten van de regeling.
2.4.6. (...).
2.4.7. Verzoeken om toekenning van de energiepremie
Zoals hiervoor gezegd hangt de belastingvermindering rechtstreeks samen met de uitkering van een energiepremie in verband met de aanschaf van niet eerder gebruikte energiezuinige apparaten en energiebesparende voorzieningen. Hierbij kan worden gedacht aan de gegevens die moeten worden vermeld in de aanvraag van degene die in aanmerking wil komen voor de energiepremie. Zo zal deze aanvraag moeten worden ondertekend en zullen in ieder geval bepaalde minimale gegevens verstrekt moeten worden, zoals naam en adres van de aanvrager. Deze nadere uitwerking heeft plaatsgevonden in het nieuwe artikel 8n van de Uitvoeringsregeling.
In het eerste lid van dat artikel is bepaald bij wie het verzoek om toekenning van de energiepremie dient te worden gedaan, namelijk het energiebedrijf dat aardgas of elektriciteit levert aan de woning waar het apparaat of de voorziening wordt geplaatst. Met het oog op de controle op een juiste toepassing van de regeling is in het tweede lid bepaald dat het verzoek pas kan worden ingediend nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen. De termijn voor indiening van het verzoek is bepaald op maximaal drie maanden nadat het apparaat in gebruik is genomen of de voorziening is aangebracht.
(...).
2.4.8. Minimumbedrag energiepremie van f 100(10) per aanvraag
In het vierde lid, onderdeel a, van het nieuwe artikel 8n van de Uitvoeringsregeling is een beperking aangebracht. Ingevolge dat onderdeel wordt met het oog op de uitvoeringskosten een minimumbedrag van f 100 gehanteerd. Wel is het mogelijk gecombineerde aanvragen in te dienen. Indien het gezamenlijke bedrag van de energiepremies in dat geval f 100 of meer bedraagt, kan uiteraard wel tot betaling worden overgegaan.
2.4.9. Voor woningen met bouwvergunning op of na 1 januari 1998 geen energiepremie
Ingevolge het vierde lid, onderdeel b, van het hiervoorgenoemde artikel 8[n] van de Uitvoeringsregeling, wordt voor een voorziening ten behoeve van een woning, waarvoor de bouwvergunning is afgegeven op of na 1 januari 1998, geen energiepremie verstrekt. Deze woningen zijn op grond van regelgeving reeds verplicht te voldoen aan een voorgeschreven energetische kwaliteit.
2.4.10. Het begrip aanschaf van een energiezuinige apparaat of energiebesparende voorziening
Het is de bedoeling van de wetgever de energiepremie slechts uit te keren aan die personen die eigenaar, huurder, of verhuurder zijn van de als woning gebruikt[e] onroerende zaak waar het apparaat of voorziening wordt geplaatst. In het convenant tussen de Staat der Nederlanden en de energiebedrijven is dan ook in bijlage 1, waarin de procedure is opgenomen die moet worden gevolgd bij de verzoeken van belanghebbenden om toekenning van de energiepremie, bepaald (zie artikel 1, onderdeel 2) dat onder aanschaf moet worden verstaan het volledig in eigendom verkrijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen. Dit betekent dat geen energiepremie kan worden verkregen voor apparaten die worden geleased, gehuurd of geleend. Worden apparaten op afbetaling gekocht, dan kan een aanvraag voor een energiepremie pas in behandeling worden genomen, nadat de laatste termijn is betaald. In dat geval vangt de termijn van 13 weken waarbinnen teruggaaf moet worden verzocht aan op de datum waarop de laatste termijn is betaald.
7.2. De status van deze mededeling is mij overigens niet helemaal duidelijk geworden. Immers, zij bevat zo op het eerste gezicht alleen maar een, weinig schokkende, inleiding waarmee misschien alleen beoogd werd om de invoering van de energiepremies onder de aandacht te brengen van de medewerkers van de Belastingdienst. Zo lijkt punt 2.4.7 van die mededeling bijvoorbeeld niet meer te behelzen dan een beschrijving van art. 8n Urbm. Daar staat weer tegenover dat het hier toch echt een "besluit" van de Staatssecretaris van Financiën betreft. Dat besluit is bovendien in het - door de Belastingdienst uitgegeven - Infobulletin opgenomen in de rubriek "beleid". Wellicht dus dat de Staatssecretaris werkelijk heeft bedoeld op dat punt een beleid te voeren waarin op sommige punten werd afgeweken van de letterlijke tekst van genoemd art. 8n.
Het Convenant energiepremies
8.1. Het convenant waarover tijdens de totstandkoming van de energiepremies het een en ander gezegd werd, is op 22 december 1999 door de Staatssecretaris van Financiën ondertekend en vervolgens ter ondertekening aan de overige convenantspartners - de energiebedrijven en EnergieNed, de Federatie van Energiebedrijven in Nederland - toegezonden. Het convenant is uiteindelijk bij brief van 4 april 2000 aan de Tweede Kamer gezonden.
8.2. Ik beperk mij hier tot een weergave van enkele belangrijke passages uit dat convenant.
1. Partijen
1. de Staat der Nederlanden, te dezen vertegenwoordigd door de Staatssecretaris van Financiën;
2. de energiebedrijven;
3. EnergieNed: Federatie van Energiebedrijven in Nederland.
2. Overwegingen
(...)
EnergieNed heeft zich bereid verklaard om een ondersteunende en coördinerende rol in de uitvoering van vorenbedoelde regeling op zich te nemen.
Aan EnergieNed en de energiebedrijven zal een vergoeding voor de kosten van de communicatie en de uitvoering van de regeling worden gegeven.
Komen het volgende overeen
3. Artikel 1 Definities
(...)
4. Artikel 2 Doelstelling
Dit convenant is erop gericht om de regeling om de aanschaf van energiezuinige apparaten door huishoudens en het aanbrengen van energiebesparende voorzieningen aan de woning te stimuleren als bedoeld in artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag, op een doelmatige wijze tot uitvoering te brengen.
5. Artikel 3 Toegankelijkheid van de regeling
1. De energiebedrijven verplichten zich ertoe om elke aanvraag tot het verstrekken van een energiepremie die voldoet aan de in bijlage 1, "Procedure indiening verzoek om toekenning energiepremie", opgenomen criteria, in behandeling te nemen en te honoreren. In de beslissing van het energiebedrijf wordt vermeld bij welke inspecteur een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing kan worden gevraagd.
2. Indien met betrekking tot de toekenning van de energiepremie op grond van artikel 36p, derde lid, bij de inspecteur een verzoek is ingediend om over de beslissing van het energiebedrijf een uitspraak te doen, verstrekt het energiebedrijf onverwijld alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van dat verzoek relevant zijn.
3. De energiebedrijven geven uitvoering aan de uitspraak van de inspecteur.
15. Artikel 13 Bijlagen
1. De bij dit convenant gevoegde bijlagen maken onlosmakelijk deel uit van dit convenant.
2. (...)
16. Artikel 14 Juridische vorm
Dit convenant is een overeenkomst naar burgerlijk recht.
Regeling Energiepremie
9. Bijlage 1 bij dit convenant is getiteld: Procedure indiening verzoek om toekenning energiepremie (regelingtekst energiepremie). Die regelingtekst komt zo te zien overeen met de Regeling Energiepremie (hierna: RE 2000) zoals die is opgenomen in de folder Energiezuinig kopen en wonen die in opdracht van EnergieNed is uitgegeven.(11) Omdat deze regeling - naar mij is gebleken - niet op eenvoudige wijze is te achterhalen, tenminste niet in elektronische vorm, geef ik haar hier maar in het geheel weer.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
1. acceptatiedatum: de datum waarop een aanvraag geaccepteerd wordt door het energiebedrijf; de termijnen waarbinnen het energiebedrijf een beslissing neemt zijn gerelateerd aan de acceptatiedatum;
2. aanschaf: het volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen;
3. aanvraag: een schriftelijk verzoek met behulp van een aanvraagformulier om een energiepremie krachtens deze regeling ingediend na de aanschaf;
4. aanvraagformulier: een van de bij ministeriële regeling van de Staatssecretaris van Financiën aangewezen aanvraagformulieren, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regeling, die onder meer verkrijgbaar zijn bij het energiebedrijf;
5. aanvrager: eigenaar, huurder of verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak waaraan gas, elektriciteit of warmte/koude wordt geleverd, die een apparaat of voorziening aanschaft en een beroep doet op artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag;
6. apparaat: een apparaat zoals opgenomen in de energiepremie-lijst en zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling;
7. basisvoorwaarden: voorwaarden die betrekking hebben op de tijdige indiening van een aanvraag, op het apparaat of de voorziening en op de energiepremie (artikelen 11, 12 en 16);
8. betaalbewijs: een kopie van giro- of bankafschrift, een kopie van een als betaald gemerkte factuur of een originele kwitantie;
9. continue voorwaarden: voorwaarden, die gedurende de gehele behandeling van een aanvraag gelden, als omschreven in de artikelen 8 en 9;
10. energie: gas, elektriciteit of warmte/koude;
11. energiebedrijf: een bedrijf dat ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit regulerende energiebelasting verschuldigd is;
12. energiebesparing: het verminderen van het gebruik van energie door de toepassing van technische maatregelen of door toepassingen van maatregelen, die het gedrag ten aanzien van energiegebruik veranderen;
13. energiepremie: het bedrag dat door het energiebedrijf wordt uitgekeerd in verband met de aanschaf van energiezuinige apparaten of energiebesparende voorzieningen;
14. energiepremie-lijst: een bij deze regeling behorende lijst, waarin de specifieke bepalingen voor een apparaat of voorziening dat voor premiëring in aanmerking komt, zijn opgenomen, zoals vastgesteld bij ministeriële regeling van de Staatssecretaris van Financiën en zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling;
15. indiendatum: de datum waarop een document gericht aan het energiebedrijf door de aanvrager ter post is bezorgd (poststempel) bij een postbedrijf of, indien het document niet via een postbedrijf is verstuurd, de datum van ontvangst bij het energiebedrijf;
16. installatie: het aanbrengen en/of installeren van een voorziening;
17. inspecteur der belastingen: een door de staatssecretaris van Financiën aan te wijzen inspecteur der belastingen;
18. kosten: de noodzakelijke, rechtstreeks aan zowel de aanschaf als het doen aanbrengen van het apparaat of de voorziening toe te rekenen kosten, die al dan niet door een derde, zijnde een ondernemer, in rekening zijn gebracht en door de aanvrager zijn betaald, met inbegrip van de omzetbelasting;
19. minimum energiepremie per aanvraag: f 100;
20. nieuwbouw: een woning waarvan de bouwvergunning is afgegeven na 1 januari 1998;
21. ondernemer: een natuurlijke persoon voor wiens rekening een onderneming in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 1990, 103) wordt gedreven, een belastingplichtige in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Stb. 1969, 469) ofwel een ondernemer in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968;
22. postbedrijf: PTT Post of een daaraan gelijk te stellen bedrijf;
23. vaststelling: een beslissing op een aanvraag van het energiebedrijf inhoudende de toekenning van de energiepremie, waarna tot betaling zal worden overgegaan;
24. vereniging van eigenaren: een vereniging van eigenaren zoals bedoeld in artikel 5:112, eerste lid onder e, van het Burgerlijk Wetboek.
25. verhuurder: degene, die voor het gebruik van het gebouw of een gedeelte van het gebouw een huurcontract met derden heeft afgesloten;
26. voorziening: een voorziening, zoals opgenomen in de energiepremie-lijst en zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regeling;
27. woning:
a. een voor bewoning bestemd gebouw,
b. een woongebouw,
c. een wooneenheid of
d. een voor bewoning bestemde woonwagen of woonboot met een vaste stand- of ligplaats;
28. woonbestemming: de bestemming van een gebouw of een gedeelte van een gebouw voor bewoning;
29. wooneenheid: een gedeelte van een gebouw dat voor bewoning is bestemd;
30. woongebouw: een gebouw, dat voor 50 procent of meer bestaat uit afzonderlijke wooneenheden.
Paragraaf 2 Acceptatie aanvraag
Artikel 2 Acceptatie
1. De aanvraag wordt geaccepteerd indien de aanvraag:
a. bij het juiste energiebedrijf is ingediend (artikel 3), en
b. compleet is (artikelen 4 en 5).
2. Bij acceptatie bevestigt het energiebedrijf binnen vier weken na acceptatiedatum schriftelijk de ontvangst.
Artikel 3 Juiste energiebedrijf
1. De aanvraag is ingediend bij het juiste energiebedrijf indien het wordt ingediend bij het energiebedrijf welke energie levert aan de als woning gebruikte onroerende zaak van de aanvrager.
2. Indien de aanvraag niet bij het juiste energiebedrijf is ingediend, zendt het energiebedrijf de aanvraag met vermelding van de indiendatum binnen vier weken terug.
Artikel 4 Aanvraag is compleet
1. De aanvraag is compleet indien het aanvraagformulier juist en volledig ingevuld en van originele handtekening voorzien is ingediend. Het aanvraagformulier gaat vergezeld van alle bescheiden die op grond van het aanvraagformulier dienen te worden meegezonden.
2. Indien de aanvraag compleet is dan geldt de indiendatum van de aanvraag als acceptatiedatum.
Artikel 5 Aanvraag is niet compleet: verzoek tot aanvulling
1. Indien de aanvraag niet compleet is verzoekt het energiebedrijf binnen vier weken na de indiendatum de aanvrager om de aanvraag aan te vullen.
2. De aanvrager heeft vier weken de tijd om aan dit verzoek te voldoen. Het energiebedrijf kan schriftelijk verlenging van deze termijn toestaan.
3. De aanvraag is na aanvulling compleet als de aanvraag na aanvulling voldoet aan artikel 4 lid 1.
4. Indien de aanvraag na aanvulling compleet is dan geldt de indiendatum van de aanvulling als acceptatiedatum.
5. Indien de aanvraag, na het verstrijken van de in lid 2 bedoelde termijn, nog niet compleet is, accepteert het energiebedrijf de aanvraag niet. Dit wordt aan de aanvrager meegedeeld binnen vier weken nadat de in lid 2 bedoelde termijn is verstreken.
Paragraaf 3 Afhandeling aanvraag
Artikel 6 Afhandeling aanvraag
1. Een aanvraag is afgehandeld als:
a. een beslissing is genomen over de aanvraag (artikel 7); en
b. de uitbetaling van de energiepremie is afgehandeld (artikel 18).
2. De aanvrager kan te allen tijde zijn aanvraag intrekken (artikel 19).
Paragraaf 3.1 Beslissing over aanvraag
Artikel 7 Beslissing over aanvraag
1. De beslissing over de aanvraag is genomen wanneer de aanvraag is getoetst aan:
a. de continue voorwaarden (artikel 8 en 9),
b. de basisvoorwaarden (artikel 10).
2. Het energiebedrijf kan, voorzover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag of voor de goede voorbereiding van de beslissing, de aanvrager verzoeken om binnen vier weken nadere informatie (artikel 8) of om toestemming voor het plegen van nader onderzoek (artikel 9). De termijn in lid 5 wordt in dat geval verlengd met vier weken.
3. Een beslissing over de aanvraag houdt altijd in:
a. een vaststelling van een energiepremie, of
b. een afwijzing van de aanvraag.
4. Het energiebedrijf deelt de beslissing over de aanvraag binnen zes weken na de acceptatiedatum schriftelijk aan de aanvrager mee. Deze termijn kan bij schriftelijke mededeling eenmaal worden verlengd met zes weken.
Paragraaf 3.1.1 Continue voorwaarden
Artikel 8 Nadere informatie
1. De aanvrager heeft voldaan aan een verzoek om nadere informatie van het energiebedrijf als de aanvrager de nadere informatie binnen een termijn van vier weken heeft verstrekt. Het energiebedrijf kan schriftelijk verlenging van deze termijn toestaan.
2. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid, dan beslist het energiebedrijf de aanvraag af te wijzen.
Artikel 9 Nader onderzoek
1. Het energiebedrijf kan de aanvrager verzoeken de door hem aangewezen personen:
a. toegang te verlenen tot de door de aanvrager gebruikte plaatsen;
b. inzage te verlenen in alle boeken en bescheiden en de gelegenheid te bieden daarvan afschrift te nemen;
c. medewerking te verlenen aan het verstrekken van gegevens door derden.
2. Indien het energiebedrijf de aanvrager een verzoek als bedoeld in het eerste lid doet, dan dient de aanvrager dit verzoek binnen een termijn van vier weken in te willigen.
3. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan een verzoek als bedoeld in het eerste lid, dan beslist het energiebedrijf de aanvraag af te wijzen.
Paragraaf 3.1.2 Basisvoorwaarden
Artikel 10 Toets aan basisvoorwaarden
Een aanvraag is getoetst aan de basisvoorwaarden indien:
a. de aanvraag is getoetst op tijdig indienen (artikel 11); en
b. het apparaat of de voorziening waarop de aanvraag betrekking heeft is getoetst aan de in artikel 12 gestelde criteria; en
c. de energiepremie is getoetst aan de in artikel 16 gestelde criteria.
Artikel 11 Tijdig indienen aanvraag
1. Een aanvraag is tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen.
2. Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend beslist het energiebedrijf de aanvraag af te wijzen.
Artikel 12 Toets apparaat of voorziening aan criteria
1. Een apparaat of voorziening voldoet aan de daarvoor gestelde criteria als:
a. het apparaat of de voorziening voldoet aan de omschrijving, zoals vermeld in de energiepremie-lijst;
b. de woning waar het apparaat of de voorziening wordt geïnstalleerd of aangebracht voldoet aan de in artikel 13 gestelde criteria;
c. de aanschaf en installatie van het apparaat of de voorziening voldoet aan de in artikel 14 gestelde criteria;
d. het apparaat of de voorziening voldoet aan de overige in artikel 15 gestelde criteria.
2. Indien een apparaat of voorziening van de aanvraag niet voldoet aan één of meer van de in lid 1 gestelde criteria, beslist het energiebedrijf de aanvraag voor dat apparaat of die voorziening af te wijzen.
3. Indien geen van de apparaten of voorzieningen van de aanvraag voldoen aan de in lid 1 gestelde criteria, beslist het energiebedrijf de gehele aanvraag af te wijzen.
Artikel 13 Toets woning aan criteria
1. Een aanvraag voor voorzieningen voldoet alleen aan de daarvoor gestelde criteria indien de woning niet valt onder de categorie nieuwbouw.
2. Indien de aanvrager geen eigenaar is van de woning waar de voorziening is aangebracht, dient de eigenaar van de woning schriftelijk toestemming te hebben gegeven voor het laten aanbrengen van de voorziening en afstand te doen van zijn recht op de energiepremie.
Artikel 14 Toets aanschaf en installatie van het apparaat of de voorziening aan criteria
De aanschaf en installatie van het apparaat of de voorziening voldoet aan de daarvoor gestelde criteria als:
a. het apparaat of de voorziening of een onderdeel daarvan voorafgaand aan de aanschaf niet eerder is gebruikt;
b. de aanschaf van het apparaat of de voorziening op of na 1 januari 2000 heeft plaats gevonden;
c. het apparaat of de voorzieningen een permanent en deugdelijk karakter hebben en zodanig zijn aangebracht dat de beoogde energiebesparing technisch haalbaar geacht kan worden;
d. indien in de energiepremie-lijst sprake is van een derde, zijnde een ondernemer, kan hieronder worden begrepen een woningbouwcorporatie;
Artikel 15 Toets apparaat of voorziening aan overige criteria
Het apparaat of de voorziening voldoet aan de overige criteria als er niet eerder een energiepremie ter zake van het apparaat of de voorziening is verstrekt op grond van de betreffende regeling.
Artikel 16 Toets energiepremie aan criteria
1. De energiepremie voldoet aan de criteria als de energiepremie groter of gelijk is aan de minimum energiepremie per aanvraag van ƒ100.
2. Indien de energiepremie kleiner is dan de minimum energiepremie voldoet de energiepremie niet aan de criteria en beslist het energiebedrijf de aanvraag af te wijzen.
Artikel 17 Het berekenen van de energiepremie
Voor het berekenen van de energiepremie worden achtereenvolgens de volgende stappen doorlopen:
a. het berekenen van de energiepremie voor elk apparaat of voorziening op de aanvraag, zoals in de energiepremie-lijst bij elke apparaat en voorziening zijn voorgeschreven;
b. het optellen van de energiepremies van de apparaten en/of voorzieningen die in woning geïnstalleerd of aangebracht zijn.
Paragraaf 3.2 Afhandeling betaling
Artikel 18 Uitbetaling is afgehandeld
1. De uitbetaling is afgehandeld als de vaststelling van de energiepremie is afgehandeld en de energiepremie is uitgekeerd.
2. Het energiebedrijf zal binnen een periode van zes weken na het vaststellen van de definitieve energiepremie het uit te keren bedrag overmaken naar de giro- of bankrekening van de aanvrager.
Paragraaf 3.3 Intrekking en terugvordering
Artikel 19 Intrekken aanvraag door aanvrager
Een aanvrager kan te allen tijde schriftelijk verzoeken zijn aanvraag in te trekken. Indien de aanvrager hiertoe overgaat kunnen geen rechten meer ontleend worden aan deze aanvraag. Het energiebedrijf zal binnen vier weken op dit verzoek ingaan, de aanvraag niet verder in behandeling nemen en dit schriftelijk bevestigen.
Paragraaf 4 Verzoek om een beslissing van de inspecteur der belastingen
Artikel 20 Verzoek om een beslissing van de inspecteur der belastingen
Bij een geschil met betrekking tot de toekenning van de energiepremie kan de aanvrager zich wenden tot de inspecteur der belastingen, Belastingdienst/Team Energiepremies, Postbus 0001, 0002 AA Q, met het verzoek over de aanvraag een uitspraak te doen. De inspecteur beslist op dat verzoek bij voor bezwaar vatbare beslissing.
Artikel 21 Voorwaarden verzoek om een beslissing van de inspecteur der belastingen
1. Het verzoek aan de inspecteur is volledig indien het voorzien is van:
a. een ondertekening;
b. naam en adres van aanvrager;
c. een dagtekening;
d. de gronden van het verzoek om een beslissing van de inspecteur der belastingen;
e. een afschrift van de aanvraag en de beslissing op die aanvraag van het energiebedrijf.
2. Het verzoek om een beslissing van de inspecteur der belastingen dient te worden ingediend binnen zes weken na de datum waarop de beslissing op de aanvraag door het energiebedrijf aan de aanvrager is toegezonden of had toegezonden moeten zijn.
Paragraaf 5 Overige bepalingen
Artikel 22 Naam regeling
Deze regeling kan worden aangehaald als de Regeling Energiepremie.
Artikel 23 Bekendmaking
Deze regeling wordt bekendgemaakt door de Energiened, federatie van energiebedrijven in Nederland.
Artikel 24 Werking en einde van de regeling
1. De regeling treedt op 1 januari 2000 in werking.
2. Jaarlijks beslist de overheid over de wijze van invulling van de energiepremielijst.
In een bijlage bij de RE 2000 was opgenomen de Energiepremie-lijst 1999. De Energiepremie-lijst 1999 is zo te zien een samenvoeging van de twee bijlagen bij de Ure (§ 6).
Regeling Energiepremie 2001
10. Per 1 januari 2001 is de RE 2001 in werking getreden. Die regeling verving de RE 2000. De regeling voor het jaar 2001 lijkt alleen, voor zover thans van belang, op ondergeschikte punten af te wijken van de regeling voor het jaar 2000. Ik zie er daarom van af om ook deze tekst integraal over te nemen.
Regeling Energiepremie 2002
11.1. Per 1 januari 2002 is vervolgens de RE 2002 in werking getreden. Die regeling verving op haar beurt de RE 2001. De regeling voor het jaar 2002 wijkt slechts op een aantal punten inhoudelijk af van de regelingen voor de daaraan voorafgaande jaren. Ik zie er daarom eveneens van af om de tekst voor het jaar 2002 integraal over te nemen.
11.2. Wel wijs ik er op dat de definitie van aanschaf in artikel 1, onder 2, RE 2002 luidde:
aanschaf: het door koop volledig in eigendom verkrijgen van het apparaat of de voorziening;
11.3. Art. 11 RE 2002 hield overigens in:
Artikel 11Tijdig indienen aanvraag (artikel 8n, tweede lid, Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag)
1. Een aanvraag is tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken na aanschaf van het apparaat of de voorziening. Het apparaat of de voorziening moet echter wel zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik zijn genomen.
2. Indien een aanvraag niet tijdig is ingediend beslist het energiebedrijf de aanvraag af te wijzen.
11.4. Verder viel mij op dat art. 22 RE 2002 onder het opschrift "Verhouding wet- en regelgeving versus deze regeling" bepaalde:
Indien op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag, of de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag aanspraak bestaat op energiepremie, waarin deze regeling niet in voorziet, dan gaat de Wet belastingen op milieugrondslag, of de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag voor.
Juridische status Regeling Energiepremie
12.1. Het valt op dat de RE(12) een regeling was die - voorzover mij althans duidelijk is geworden - uitsluitend berustte op het Convenant energiepremies, dat tussen de Staat (in de persoon van de Staatssecretaris van Financiën), de energiebedrijven en EnergieNed is gesloten (zie § 8). Van een (wettelijke) grondslag is mij in elk geval niets gebleken. De tekst van de RE wekt echter de indruk dat men daarmee toch heeft beoogd om regels vast te stellen waaraan de energiepremiegerechtigden gehouden konden worden. EnergieNed ontbeerde evenwel de bevoegdheid dergelijke regels (vast te stellen en) te hanteren, nu het Convenant energiepremies die bevoegdheid natuurlijk niet kon scheppen. Het heeft er alle schijn van dat men daar bij EnergieNed pas na verloop van tijd achter is gekomen: eerst in de RE 2002 is namelijk - in art. 22 - een bepaling opgenomen over de "Verhouding wet- en regelgeving versus deze regeling". Maar zelfs de bewoordingen van dat artikel (zie § 11.4) lijken eraan voorbij te zien dat de diverse verplichtingen een (wettelijke) grondslag ontberen.
12.2. Dit gebrek aan (wettelijke) grondslag laat echter onverlet dat de RE, zoals blijkt uit het Convenant energiepremies, in overleg met de Staatssecretaris van Financiën tot stand is gekomen, dat de Staatssecretaris de tekst daarvan aan het Parlement als medewetgever heeft doen toekomen en dat deze regeling door EnergieNed kennelijk aan de energiepremiegerechtigden bekend is gemaakt. Dat zijn, naar mijn gevoel, allemaal omstandigheden die meebrengen dat in die regeling dan wel geen verplichtingen voor die energiepremiegerechtigden kunnen worden geschapen maar dat daarin wel toezeggingen verscholen kunnen zitten waarop die energiepremiegerechtigden zich in een voorkomend geval kunnen beroepen. In dat licht is ook begrijpelijk dat in de onderhavige zaken niet alleen de inspecteur, maar ook het Hof(13) en zelfs de Staatssecretaris er veelal zonder meer van uit lijken te gaan dat de energiepremiegerechtigden zich inderdaad - kort gezegd - konden beroepen op de tekst van een aantal artikelen uit die regeling.
13. Inmiddels is het (min of meer) fiscale bestaan van de energiepremies al weer geëindigd. De arresten die de Hoge Raad nog zal wijzen betreffen dus uitsluitend nog de toepassing van oud-vaderlands belastingrecht. De energiepremies zijn namelijk per 1 januari 2003 omgezet in een gewone (niet fiscale) subsidie, vervat in de Tijdelijke regeling energiepremies.(14) Tegelijkertijd is de RE 2002 vervangen door het Uitvoeringsreglement energiepremies 2003. Aan de toelichting op de tijdelijke regeling ontleen ik:
Ten behoeve van de uitkering van energiepremies is een uitvoeringsovereenkomst gesloten tussen de Staat en de energiebedrijven. Deze overeenkomst voorziet in nadere afspraken van uitvoeringstechnische aard (...)
Tenslotte hanteren de energiebedrijven als verenigd in EnergieNed zelf opgestelde uitvoeringsregels, zodat een zo gelijkwaardig mogelijk niveau van administratieve en procedurele behandeling van aanvragen wordt gewaarborgd.
Het behoeft geen toelichting dat de genoemde uitvoeringsovereenkomst en de procedurele en administratieve regels van EnergieNed niet in strijd zijn of komen met de regels terzake van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet milieubeheer, het Besluit milieusubsidies en deze regeling.
Zowel in die regeling als in dat reglement wordt onder aanschaf verstaan:
eigendomsverkrijging krachtens in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.
Kennelijk is het begrip aanschaf onderhevig aan voortschrijdend inzicht. Wat daar ook van zij, ik ga verder niet in op de huidige regelgeving en dus ook niet op de vraag of het uitvoeringsreglement inderdaad "niet in strijd [is] of [komt] met de regels terzake".
Samenhangende voorzieningen; aanschaf; aanvraagtermijn; peildata
14.1. Aan het bepaalde in art. 36p, lid 3, Wbm lijkt de gedachte ten grondslag te liggen dat per energiebesparende voorziening een aanvraag om energiepremie moet worden gedaan; één op één dus. In de parlementaire geschiedenis heb ik voor de juistheid van die veronderstelling echter geen bevestiging kunnen vinden. Veeleer blijkt uit de gedelegeerde en beleidsregelgeving van het tegendeel. Ik wijs op art. 8n, lid 4, onderdeel a, Urbm en op de art. 12, leden 2 en 3, en 17 RE, alsmede op § 2.4.8 van Mededeling 10. Ook de toelichting op art. 8n, lid 4, onderdeel a, Urbm is duidelijk:
(...) het (is) mogelijk om gecombineerde aanvragen in te dienen.
14.2. De vragen die dan opkomen, betreffen de termijn waarbinnen zo'n gecombineerde aanvraag moet worden gedaan, en de eisen die aan de combinatie mogen of moeten worden gesteld. Ik zie grofweg twee varianten:
a. (alleen) die voorzieningen die zodanig samenhangen dat zij in feite als één geheel en dus als één voorziening moeten worden aangemerkt, kunnen in één aanvraag worden gecombineerd; daarbij geldt als begin van de aanvraagtermijn het tijdstip waarop de laatste (deel)voorziening is aangeschaft;
b. alle in een periode van 13 weken aangeschafte voorzieningen kunnen - ongeacht hun samenhang - in één aanvraag worden gecombineerd; de als eerste aangeschafte voorziening markeert het begin van de aanvraagtermijn.
14.3. In de wetsgeschiedenis heb ik geen aanknopingspunten voor variant a kunnen vinden. Ik zou dus menen dat alleen variant b opgeld doet. Die variant heeft trouwens als belangrijk voordeel dat hij eenvoudig toepasbaar is. Er behoeft slechts te worden bezien welke voorzieningen binnen een tijdsbestek van 13 weken zijn aangeschaft; die voorzieningen kunnen dan in één aanvraag worden gecombineerd. In variant a zit een inhoudelijke beoordeling en dat levert altijd geschillen op.
14.4. Wat betreft de aanvraagtermijn bestonden er opvallende verschillen tussen art. 8n, lid 1, Urbm, punt 2.4.7 van Mededeling 10 en de RE 2000 en 2001. In de Urbm werd met name aangeknoopt bij de aanschaf van de voorziening; dat is immers het moment waaraan de termijn van dertien weken in elk geval was gekoppeld, zelfs als de voorziening nog niet was aangebracht. In punt 2.4.7 van Mededeling 10 werd daarentegen alleen gerept over een termijn van drie maanden die aanknoopt bij de datum waarop de voorziening was aangebracht. Art. 11, lid 1, RE 2000 en 2001 lijkt daarentegen weer een cumulatieve eis te stellen: de kosten van de voorziening moesten zijn betaald en de voorziening moest zijn aangebracht en in gebruik genomen. Deze manier van regelgeven is erg verwarrend, nu het daardoor voor de energiepremiegerechtigden minst genomen onduidelijk was binnen welke termijn energiepremie moest worden aangevraagd.
14.5. De oplossing van dit probleem is dunkt mij gelegen in een zinvolle, zo men wil: redelijke interpretatie van het bepaalde in de artikelen 11 en 14 in verbinding met art. 1, sub 2 en 3, RE 2000 en 2001. Art. 14 bevat de inhoudelijke toetsingscriteria en art. 11 regelt de tijdigheid van de aanvraag. De in art. 1, sub 2 en 3, gegeven definities moeten klaarblijkelijk worden gelezen in het licht van de art. 11 en 14, terwijl bij de interpretatie van al deze voorschriften het bepaalde in art. 8n Urbm en ook Mededeling 10 in het oog moeten worden gehouden.
14.6. Aldus bezien moeten twee data worden onderscheiden: de peildatum voor het bepalen van het premiegevende feit en de datum waarop uiterlijk de aanvraag voor de premies moet worden ingediend. In beide gevallen speelt de aanschaf van de voorzieningen een rol. De vraag is dan wat onder aanschaf moet worden verstaan. Naar spraakgebruik is dat het zich door koop in bezit stellen van de voorziening. Zo bedoelde de regelgever het kennelijk ook: art. 1, sub 2, RE 2000 en 2001 verstaat - in het gedeelte voor de puntkomma - onder aanschaf immers het volledig in eigendom verkrijgen van de voorziening. Die verkrijging markeert ook de peildatum voor het bepalen van het premiegevende feit. Hetgeen na de puntkomma in evengemeld voorschrift staat, heeft kennelijk alleen betrekking op de markering van de aanvraagdatum. De premie moet dus worden aangevraagd ter zake van de aanschaf, doch niet eerder dan nadat de voorziening is betaald, aangebracht en in gebruik genomen. Zo heeft de regelgever het waarschijnlijk bedoeld en zo laat de regeling zich het beste uitleggen. Dat blijkt ook wel uit de RE 2002 die meer adequaat is geredigeerd.
1 (mijn noot) In de terminologie van art. 1:3, lid 3, Awb zou men dit verzoek waarschijnlijk een aanvraag moeten noemen, ware het niet dat lid 4 expliciet meldt dat een energiebedrijf niet een bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb is. Het latere 'verzoek' aan de Inspecteur is in elk geval wel een 'aanvraag' in evenbedoelde zin. Om verwarring tussen deze twee stappen in deze procedure te voorkomen, zal ik het eerste verzoek (aan het energiebedrijf) toch maar aanduiden als 'aanvraag', ook al en vooral omdat dat aansluit bij de Regeling Energiepremie en haar opvolgers (zie § 9 en verder). Het latere verzoek (aan de Inspecteur) zal ik aanduiden als een 'verzoek'.
2 (mijn noot) Volgens art. 28, onderdeel m, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst (hierna: UB) was voor het jaar 2000 het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P bevoegd. Blijkens de letterlijke tekst van die bepaling voor het jaar 2001 waren in dat jaar kennelijk zowel die P-se inspecteur als zijn ambtgenoot van de eenheid Ondernemingen Q bevoegd. In het jaar 2002 was wederom alleen de P-se inspecteur bevoegd.
In de toelichting op het besluit tot wijziging van de UB per 1 januari 2002 (Stcrt. 28 december 2001, nr. 250) stond vermeld:
"Deze bevoegdheid ligt sinds 1 januari 2001 formeel bij het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen P; de feitelijke werkzaamheden vinden plaats in de locatie Q".
Ik ga er daarom maar van uit dat met de tekst van art. 28, onderdeel m, UB voor het jaar 2001 - op een wat onhandige manier - tot uitdrukking is gebracht dat de feitelijke werkzaamheden van het Team Energiepremies onder de verantwoordelijkheid van de (P-se) Inspecteur plaatsvonden in Q.
3 Kamerstukken II 1998/99, 26 532, nr. 3, blz. 1-5.
4 Kamerstukken II 1998/99, 26 532. nr. 3, blz. 9-10.
5 Handelingen II, 11 november 1999, blz. 21-1595 lk.
6 T.a.p., blz. 21-1598 rk.
7 T.a.p., blz. 21-1599 lk.
8 T.a.p., blz. 21-1602 lk.
9 Stcrt. 1999, nr. 250, blz. 23.
10 (mijn noot) Dat werd later € 50.
11 Die folder behoort tot de stukken van het geding in de zaken met nrs. 38.119, 38.415 en 48.478. De tekst van de RE 2001, de RE 2002 en het Uitvoeringsreglement energiepremies 2003, die hierna nog ter sprake komen, kon ik via www.energiepremie.nl bemachtigen.
12 Ik heb hier het oog op alle drie jaargangen van die regeling.
13 Alle zaken speelden voor het Gerechtshof te Leeuwarden, zij het niet steeds voor dezelfde kamer van dat hof.
14 Stcrt. 24 december 2002, nr. 248.