Rb. Arnhem, 18-11-2010, nr. AWB 08/4598
ECLI:NL:RBARN:2010:BO4350
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
18-11-2010
- Zaaknummer
AWB 08/4598
- LJN
BO4350
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BO4350, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 18‑11‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑11‑2010
Inhoudsindicatie
08/4598; 15.33 Wet milieubeheer; afvalstoffenheffing; opbrengstlimiet; Verordening reinigingsheffingen 2008 gemeente Duiven; Verordening onverbindend voor wat betreft tarief afvalstoffenheffing omdat kosten inzamelen huishoudelijke afvalstoffen niet afzonderlijk toegerekend worden aan afvalstoffenheffing en reinigingsrecht. Geen toerekening kosten naar rato opbrengst van beide heffingen.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/4598
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 18 november 2010
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Duiven, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser een aanslag afvalstoffenheffing (aanslagnummer [000]) voor het jaar 2008 opgelegd van € 273,96.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 5 oktober 2008, ontvangen door de rechtbank op 7 oktober 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2009 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A].
Op 14 januari 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder nadere vragen gesteld.
Bij brief van 27 april 2010 heeft verweerder deze vragen beantwoord.
Bij brief van 28 mei 2010 heeft eiser op verweerders brief van 27 april 2010 gereageerd.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2010 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser is bewoner van het perceel aan de [A-straat 1] te [Z]. Voor dit perceel geldt een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.
Bij besluit van de gemeenteraad van Duiven van 12 november 2007 is de Verordening reinigingsheffingen 2008 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
De Verordening luidt – voorzover van belang – als volgt:
“(…)
HOOFDSTUK I.
Algemene bepalingen.
Artikel 1.
Inleidende bepaling.
Krachtens deze verordening worden geheven:
- a.
een afvalstoffenheffing;
- b.
reinigingsrechten.
Artikel 2.
Begripsomschrijvingen.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
perceel: een gebouwde onroerende zaak - of een gedeelte ervan - dat blijkens indeling en inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt en ook als zodanig wordt gebruikt. Met perceel wordt gelijkgesteld: een stacaravan, een woonboot, een woonwagen en een demontabel zomer- of vakantiehuisje, indien gebruikt door een particuliere huishouding;
- b.
bedrijfspand: een gebouwde onroerende zaak - of een zelfstandig gebruikt gedeelte ervan - geen perceel zijnde;
- c.
grof bedrijfsafval: afvalstoffen afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door omvang of hoeveelheid niet in aanmerking komen voor het periodiek inzamelen als bedoeld in artikel 9 en geen autowrak zijnde.
HOOFDSTUK II.
Afvalstoffenheffing.
Artikel 3.
Belastbaar feit.
Onder de naam afvalstoffenheffing wordt een belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
Artikel 4.
Belastingplicht.
- 1.
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
- a.
degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;
- b.
ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
Artikel 5.
Maatstaf van heffing en belastingtarief.
- 1.
De belasting bedraagt per belastingjaar € 273,96 per perceel.
2.
Indien een perceel wordt bewoond door één persoon bedraagt de belasting 75 procent van het in lid 1 genoemde bedrag.
(…)
HOOFDSTUK III.
Reinigingsrechten.
Artikel 9.
Belastbaar feit.
Onder de naam reinigingsrechten worden rechten geheven voor het door de gemeente periodiek verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid door middel van door de gemeente beschikbaar gestelde duobakken.
Artikel 10.
Belastingplicht.
Belastingplichtig voor de reinigingsrechten is degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van degene voor wie de dienst wordt verricht.
Artikel 11.
Maatstaf van heffing en belastingtarief.
De rechten bedragen voor het beschikbaar stellen en het ledigen van de duobakken en het verwijderen van de daarin verzamelde afvalstoffen, zoals bedoeld in artikel 9, per belastingjaar per duobak € 273,96. De duobakken worden éénmaal per week geledigd. Indien de duobakken niet wekelijks ter lediging worden aangeboden, brengt dit géén verlaging van het tarief met zich mee, dan wel ontheffing of vermindering van de verschuldigde rechten.
(…)”.
In de Programmabegroting 2008-2011 van de gemeente Duiven (hierna: de Programmabegroting) is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Berekening tarieven afvalstoffenheffing/reinigingsrechten
Afvalstoffenheffing/reinigingsrechten 2008-2011
- 2008.
2009 2010 2010
Voorcalculaties
Reinigen openbaar gebied (40% van de kosten) 110.435 (…) (…) (…)
- -
te compenseren BTW 8.560 (…) (…) (…)
Huishoudelijk afval huis aan huis inzamelen 1.255.211 (…) (…) (…)
- -
te compenseren BTW 229.315 (…) (…) (…)
Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van … 800.364 (…) (…) (…)
- -
te compenseren BTW 85.666 (…) (…) (…)
Reinigingsheffingen (excl. kosten deurwaarder) 68.700 (…) (…) (…)
- -
te compenseren BTW 950 (…) (…) (…)
Prijsinflatie (1,5% voor jaren 2009/2011) 25.000 (…) (…) (…)
Aanbestedingsvoordeel (…) (…) (…)
(…) (…) (…)
2.584.201 (…) (…) (…)
Invulling wensen nieuw beleid 12.615 (…) (…) (…)
- -
te compenseren BTW hiervan 2.397 (…) (…) (…)
Vervangingsinvesteringen 9.227 (…) (…) (…)
- -
te compenseren BTW hiervan 1.753 (…) (…) (…)
Totale kosten 2.610.194 (…) (…) (…)
Opbrengsten 2.566.000 (…) (…) (…)
Tekort 44.193 (…) (…) (…)
Bedragen in €
(…)”.
Bij brief van 27 april 2010 heeft verweerder onder meer de volgende antwoorden gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen.
“(…)
Vraag 1
Gevraagd wordt naar een splitsing naar de kosten en opbrengsten die enerzijds zien op de afvalstoffenheffing en anderzijds op de reinigingsrechten.
Antwoord op vraag 1
Voor een splitsing naar de opbrengsten verwijzen wij u naar het staatje onder antwoord 2.
De opbrengst reinigingsrechten bedraagt als percentage van de totale opbrengst 0,37% (€ 9.621/€ 2.566.000), een klein gedeelte dus. Zowel de huishoudens als de bedrijven (scholen en winkeliers) maken gebruik van dezelfde containers, het is praktisch onmogelijk om de kosten te scheiden naar afvalstromen afkomstig uit de containers van de bedrijfjes en de huishoudens. Aan de hand van de opbrengsten kan een percentage losgelaten worden op de kosten, maar dat leidt niet tot een andere uitkomst.
Vraag 2
Hoe is de opbrengst van de afvalstoffenheffing/reinigingsrechten 2008 ten bedrage van € 2.566.000 opgebouwd. Hierbij dient voor wat betreft de afvalstoffenheffing een onderscheid gemaakt te worden tussen het aantal éénpersoonshuishoudens en het aantal meerpersoonshuishoudens. Voor wat betreft de reinigingsrechten dient te worden aangegeven met hoeveel belastingplichtigen rekening is gehouden.
Antwoord op vraag 2
Afvalstoffenheffing
meerpersoonshh 7.888 x 269,28 = 2.124.081
éénpersoonshh 2.100 x 201,96 = 424.116
Nieuwbouw ½ 50 x 269,28 = 13.464
Reinigingsrechten
reinigingsrechten 110 x 269,28 = 9.621
Oninbaarheid/vermindering/leegstand -/- 25.281
- -
----------------------------------------------------------------------------------------------
2.566.000
Voor wat betreft de reinigingsrechten is rekening gehouden met 110 belastingplichtigen.
(…)”.
3. Geschil
In geschil is of de aanslag afvalstoffenheffing terecht is opgelegd.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de Verordening verbindende kracht mist voor de afvalstoffenheffing omdat de opbrengsten van de afvalstoffenheffing hoger zijn dan de kosten die met het beheer van huishoudelijke afvalstoffen zijn verbonden, hetgeen in strijd is met de opbrengstlimiet van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. Volgens eiser houden de kosten die in de Programmabegroting zijn opgenomen niet, althans niet volledig, verband met het beheer van huishoudelijk afval. Met name de kostenposten ‘Reinigen openbaar gebied’ en ‘Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van…’ zijn volgens eiser geen kosten die door middel van de afvalstoffenheffing mogen worden verhaald.
Verweerder neemt het standpunt in dat de geraamde opbrengsten van de afvalstoffenheffing de geraamde kosten die aan het beheer van huishoudelijk afval zijn verbonden, niet overtreffen. Volgens verweerder kunnen de kosten van de reinigingsheffingen in dezelfde verhouding worden toegerekend aan de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten als de opbrengstverhouding van beide heffingen. De belastingplichtigen voor de reinigingsrechten maken, evenals de belastingplichtigen voor de afvalstoffenheffing, gebruik van duobakken die één keer per week worden opgehaald. Voor de reinigingsrechten gaat het om 110 duobakken, aldus verweerder.
Verweerder is de mening toegedaan dat het is toegestaan om 40% van de kosten van reiniging van het openbaar gebied door te belasten in de afvalstoffenheffing en het reinigingsrecht. Tot de kosten van het reinigen van het openbaar gebied behoren onder meer de kosten van het inzamelen van verkeerd aangeboden afval, zoals het schoonmaken bij glasbakken en papiercontainers, alsmede de kosten van het vegen van de straten. Volgens verweerder luidt de volledige omschrijving van de post ‘Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van …’: ‘Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van huishoudens en bedrijfsafval openbare werken’. Deze post heeft betrekking op de kosten die worden gemaakt voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen bij het afvalaanbiedstation. Bij het afvalaanbiedstation wordt in beginsel geen bedrijfsafval aangeboden, aldus verweerder.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 15.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan een gemeente een heffing instellen ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Dit houdt in dat de opbrengst van de afvalstoffenheffing de kosten die aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen zijn verbonden niet mag overschrijden. Deze opbrengstlimiet brengt mee dat de opbrengst van de afvalstoffenheffing maximaal kostendekkend mag zijn en niet mag worden aangewend voor andere doeleinden dan die ter bestrijding van de kosten die verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen.
Uit het arrest Hoge Raad 10 april 2009, nr. 43.747, BNB 2009/194, LJN: BC3691, volgt dat, ook al is de afvalstoffenheffing tezamen met de heffing van de reinigingsrechten in één verordening geregeld, voor de afvalstoffenheffing afzonderlijk dient te worden onderzocht of aan de opbrengstlimiet van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer is voldaan.
Aangezien eiser heeft gesteld dat voor de afvalstoffenheffing de opbrengstlimiet is geschonden, ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de opbrengst van de afvalstoffenheffing niet meer bedraagt dan de kosten die verband houden met het beheer van huishoudelijke afvalstoffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. De rechtbank acht hierbij met name van belang dat verweerder niet inzichtelijk heeft kunnen maken welk deel van de in de Programmabegroting opgenomen kosten van de reinigingsheffingen betrekking heeft op de afvalstoffenheffing en welk deel van die kosten betrekking heeft op de reinigingsrechten. In zijn brief van 27 april 2010 heeft verweerder te kennen gegeven - en ter zitting van 13 oktober 2010 heeft verweerder dit nogmaals bevestigd - dat het onmogelijk is om deze kostentoerekening te maken omdat de hoeveelheden huishoudelijk afval en bedrijfsafval niet gemeten worden.
De enkele stelling van verweerder dat de kosten van de reinigingsheffingen naar rato van de opbrengst van de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten kunnen worden toegerekend aan beide heffingen, acht de rechtbank onvoldoende om aan de op hem rustende bewijslast te voldoen. Zonder onderbouwing, die hier ontbreekt, valt niet in te zien dat de opbrengstverhouding een geschikte maatstaf is om de door eiser ter discussie gestelde kosten van de posten ‘Reinigen openbaar gebied’ en ‘Alle afvalstoffen inzamelen, afkomstig van huishoudens en bedrijfsafval openbare werken’ over de beide reinigingsheffingen te verdelen.
Nu verweerder ten aanzien van de afvalstoffenheffing geen aparte specificatie van de kostenposten heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat door middel van de afvalstoffenheffing slechts kosten zijn verhaald die verband houden met het beheer van huishoudelijke afvalstoffen en evenmin dat de afvalstoffenheffing niet meer dan kostendekkend is. Een en ander laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de tarieven van de afvalstoffenheffing niet in overeenstemming met de opbrengstlimiet van artikel 15.33 van de Wet milieubeheer zijn berekend.
De rechtbank is van oordeel dat de schending van de opbrengstlimiet in de omstandigheden van dit geval moet leiden tot algehele onverbindendheid van de tariefstelling voor de afvalstoffenheffing. Nu het naar eigen zeggen van verweerder praktisch onmogelijk is om de kosten van de reinigingsheffingen te splitsen omdat binnen de gemeente Duiven de omvang van het aangeboden huishoudelijke afval en bedrijfsafval niet wordt gemeten, is de rechtbank van oordeel dat het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat door middel van de afvalstoffenheffing mogelijkerwijs kosten worden verhaald die geen verband houden met het beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat niet vastgesteld kan worden in welke mate de opbrengst van de afvalstoffenheffing uitgaat boven het bedrag aan de kosten omdat verweerder geen inzicht kan verschaffen in de kosten die aan de afvalstoffenheffing kunnen worden toegerekend. Dit dient voor rekening van verweerder te komen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de Verordening op het punt van het tarief voor de afvalstoffenheffing onverbindend moet worden verklaard en de bestreden aanslag niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vernietigt de aanslag afvalstoffenheffing;
- -
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van
drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 18 november 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.