HR, 22-06-2007, nr. 42 774
ECLI:NL:HR:2007:BA7731
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-06-2007
- Zaaknummer
42 774
- LJN
BA7731
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA7731, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑06‑2007; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 2007/77 met annotatie van R. RUSSO
Belastingadvies 2007/15.5
V-N 2007/31.15 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/1106 met annotatie van mr. M. de Jonge
Uitspraak 22‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Herinvesteringsvoornemen? Oordeel Hof onvoldoende gemotiveerd.
Nr. 42.774
22 juni 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 oktober 2005, nr. P05/00346, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft belanghebbende niet geslaagd geacht in het bewijs dat hij eind 2002 met betrekking tot de opbrengst van de verkoop van het pand a-straat 1 te Q een herinvesteringsvoornemen had. In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij reeds in 2002 het voornemen had tot aankoop van het pand b-straat te T. Voor zover belanghebbende dit laatste oordeel met motiveringsklachten bestrijdt, slaagt het.
3.2. Het Hof heeft aan laatstvermeld oordeel onder meer ten grondslag gelegd dat belanghebbende na de in maart 2004 aangegane verplichting met betrekking tot het schip F geen financieringsruimte meer had voor de aankoop van het pand te T. Voor de vorming van een herinvesteringsreserve in 2002 is echter beslissend of belanghebbende op 31 december 2002 een voornemen tot herinvestering had. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de in 2004 aangegane verplichting met betrekking tot het schip niet te rijmen valt met het zojuist bedoelde voornemen.
3.3. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De overige klachten behoeven thans geen behandeling. De hierin aan de orde gestelde vragen kunnen, voor zover nodig, na verwijzing aan de orde komen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2007.