Hof Amsterdam, 03-03-2006, nr. 04/3528
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV3459
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-03-2006
- Zaaknummer
04/3528
- LJN
AV3459
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV3459, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑03‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 16 Wet waardering onroerende zaken
- Vindplaatsen
V-N 2006/37.26 met annotatie van Redactie
Uitspraak 03‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Voor het bestaan van een samenstel in de zin van artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet waardering onroerende zaken dient een zekere uit de omstandigheden voortvloeiende en voor derden waarneembare samenhang tussen beide eigendommen aanwezig te zijn.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Beverwijk, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 30 augustus 2004.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 24 augustus 2004, betreffende de ten name van belanghebbende gestelde beschikking met dagtekening 31 januari 2004, inzake de waardevaststelling van a-laan 1 te Q naar de waardepeildatum 1 januari 1999 voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004.
De bij de beschikking vastgestelde waarde bedraagt € 887.428. Na bezwaar is de waarde bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de beschikking dan wel tot vermindering van de bij de beschikking vastgestelde waarde.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot het ongegrond verklaren van het beroep.
Van het verhandelde ter zitting van de Derde Enkelvoudige Belastingkamer van 13 juli 2005 is proces-verbaal opgemaakt dat aan de uitspraak is aangehecht.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de griffier partijen schriftelijk meegedeeld dat de behandeling van het beroep wordt verwezen naar de Vierde Meervoudige Belastingkamer.
Ter zitting van laatstgenoemde kamer van 9 december 2005 zijn verschenen namens verweerder (...) en (...). Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de bij brief van 21 oktober 2005 geboden mogelijkheid bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn.
Na afloop van het onderzoek ter zitting heeft het Hof bij brief van 16 december 2005 nadere vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 december 2005. Van beide brieven is een afschrift aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 31 december 2005, voorzien van bijlagen. Hiervan is een afschrift aan verweerder gezonden bij brief van 5 januari 2006. Partijen hebben desgevraagd beiden toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft op 2 september 1999 van één eigenaar (hierna: de rechtsvoorganger) twee aan elkaar grenzende percelen gekocht voor € 925.712,00. De adressen van de percelen zijn a-laan 1 en a-laan 2A. Op a-laan 1 is een recht van hypotheek gevestigd.
2.2. De rechtsvoorganger heeft a-laan 1 en a-laan 2A destijds van 2 verschillende eigenaren gekocht. A-laan 2A was toen als (...) in gebruik. Naderhand heeft de rechtsvoorganger a-laan 2A enige tijd als (....) in gebruik gehad. Ten tijde van de overdracht aan belanghebbende en enige jaren daarvoor waren de opstallen van a-laan 2A niet meer in gebruik.
2.3. A-laan 2A is rechtstreeks vanaf de a-laan te bereiken via een pad dat is gelegen aan de rechterkant van het terrein van a-laan 2, en waarop een kennelijk door de eigenaar van a-laan 2 verleend recht van overpad rust. Het terrein van a-laan 2 grenst aan de linkerkant aan het terrein van a-laan 1. De terreinen van a-laan 2 en a-laan 1 grenzen aan de achterkant aan a-laan 2A. Tussen a-laan 2A en a-laan 2 bevindt zich een doorgangsmogelijkheid, daterend uit de tijd dat deze beide percelen in handen van één eigenaar waren. Tussen a-laan 2A en a-laan 1 bevindt zich een doorgangsmogelijkheid in de vorm van een door belanghebbende aangebrachte deur in een met klimop begroeid metalen hekwerk dat de grens vormt tussen beide percelen.
2.4.1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2001 de waarde van a-laan 1 vastgesteld op € 4xx.xxx) en bij beschikking van 29 september 2001 de waarde van a-laan 2A vastgesteld op € 3xx.xxx. Beide beschikkingen hebben betrekking op het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 en betreffen naar de waardepeildatum 1 januari 1999 bepaalde waarden.
2.4.2. Tijdens de behandeling van het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de beschikking inzake de waardevaststelling van a-laan 2A heeft de taxateur van de gemeente in oktober 2002 ter plaatse een onderzoek ingesteld.
2.5. Verweerder heeft met dagtekening 31 januari 2004 een beschikking genomen waarbij de waarde van a-laan 1 voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 is vastgesteld op € 8xx.xxx.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de nummers 48 A en 50 een samenstel vormen in de zin van artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet) en zo ja of de waarde van die onroerende zaak is vastgesteld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet.
4. Standpunten van partijen en behandeling ter zittingen
4.1. Voor de standpunten van partijen en voor de motivering ervan wordt verwezen naar de stukken van het geding.
4.2. Voor het verhandelde ter zitting van 13 juli 2005 verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal.
4.3. Ter zitting van 9 december 2005 heeft verweerder nog opgemerkt dat belanghebbende zich van de waarde bewust moet zijn, gelet op de door hem betaalde prijs en dat belanghebbende de opstal(len) van a-laan 2A gebruikt voor eigen feestjes.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Artikel 16 van de Wet luidt voor zover thans van belang:
“Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
(...)
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a (...) bedoelde eigendommen (...) die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
(...)”
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat a-laan 1 en a-laan 2A gebouwde eigendommen zijn als bedoeld in onderdeel a van voormelde bepaling. Nu belanghebbende - gemotiveerd - betwist dat beide eigendommen een samenstel vormen zoals bedoeld in onderdeel d van die bepaling, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de in dat onderdeel opgenomen voorwaarden.
5.3. Verweerder heeft aangevoerd dat beide eigendommen in gebruik zijn bij één belastingplichtige, die tevens de enige eigenaar is. Deze omstandigheden zien evenwel op de eerste in onderdeel d opgenomen voorwaarde en niet op de tweede voorwaarde, te weten dat beide eigendommen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren. In dat kader heeft verweerder aangevoerd dat belanghebbende de eigendommen als één object heeft gekocht. Deze stelling is door belanghebbende betwist. Belanghebbende heeft er in dit verband op gewezen dat op a-laan 1 een recht van hypotheek is gevestigd, terwijl dit voor a-laan 2A niet het geval is.
De enkele omstandigheid dat belanghebbende onroerende zaken tegelijkertijd heeft gekocht van een en dezelfde verkoper levert geen grond op voor het oordeel dat die zaken bij elkaar behoren. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat de eigendommen aan elkaar grenzen, dat tussen de eigendommen een doorgangsmogelijkheid bestaat en dat belanghebbende a-laan 2A gebruikt voor feestjes, kennelijk in de privé-sfeer. Deze omstandigheden zijn naar ’s Hofs oordeel in casu onvoldoende om van een samenstel als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet te spreken, met name nu voor het bestaan van zo’n samenstel een zekere uit de omstandigheden voortvloeiende en voor derden waarneembare samenhang tussen beide eigendommen aanwezig dient te zijn.
5.4. De overgelegde foto’s en plattegrond wijzen niet op een zodanige samenhang. Daaraan doet niet af dat belanghebbende een poort heeft gemaakt in het hekwerk tussen a-laan 1 en a-laan 2A, temeer niet nu ook tussen a-laan 2A en a-laan 2 een doorgangsmogelijkheid bestaat. Voorts kan uit de ligging van het toegangspad tot a-laan 2A geen samenhang met a-laan 1 worden afgeleid. Voorzover de in het verleden bestaande situatie al enige betekenis heeft voor de beoordeling van de thans in aanmerking te nemen omstandigheden, moet geoordeeld worden dat in het verleden veeleer een samenhang bestond tussen a-laan 2 en a-laan 2A dan tussen a-laan 2A en a-laan 1. De door verweerder gestelde omstandigheid dat belanghebbende a-laan 2A gebruikt om - naar het Hof begrijpt in de privé-sfeer - feestjes te geven vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat van een samenhang sprake is. Aan de vraag naar de aard en omvang van die feestjes kan het Hof om die reden voorbijgaan.
5.5. Nu verweerder geen dan wel onvoldoende omstandigheden heeft aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat beide eigendommen bij elkaar behoren verwerpt het Hof de kennelijke stelling van verweerder dat door de aankoop van beide eigendommen door belanghebbende een samenstel is ontstaan. Voorzover verweerder stelt dat ook vóór die aankoop reeds van een samenstel sprake was, brengt het voorgaande mee dat die stelling eveneens wordt verworpen. Hieruit volgt dat a-laan 1 en a-laan 2A bij de thans bestreden beschikking ten onrechte als één onroerende zaak zijn aangemerkt. Het Hof zal deze beschikking vernietigen.
5.6. Verweerder stelt dat de voorheen met betrekking tot beide nummers afzonderlijk genomen beschikkingen, welke zijn vermeld onder 2.4.1, zijn vernietigd. De juistheid van die stelling brengt mee dat verweerder voor het onderhavige tijdvak de waarde van de a-laan 1 en de a-laan 2A opnieuw bij 2 afzonderlijke beschikkingen dient vast te stellen, waarbij belanghebbende de gelegenheid dient te krijgen tegen die beschikkingen bezwaar te maken.
6. Proceskosten
Niet gesteld of gebleken is dat kosten zijn gemaakt die gelet op het bepaalde in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof acht om die reden geen termen aanwezig voor een veroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak,
- vernietigt de beschikking en
- gelast de gemeente Beverwijk het griffierecht ad € 37 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 3 maart 2006 door mrs. O.B. Onnes, voorzitter, P.M.F. van Loon, lid, en P.B.M.J. van der Beek-Gillesen, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.