BNB 1999/320
Voortbrengingskosten van een uiteindelijk niet tot stand gekomen film. Tijdstip waarop desinvestering moet worden aangenomen
HR 23-06-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2800, m.nt. G. Slot
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23 juni 1999
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Brunschot, Van; Hammerstein; Amersfoort, Van; Lourens
- Zaaknummer
33 580
- Noot
G. Slot
- LJN
AA2800
- JCDI
JCDI:ADS171738:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:AA2800, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑06‑1999
Conclusie, Hoge Raad (Parket), 05‑01‑1999
- Wetingang
Art. 61a, eerste lid, en 61b, eerste lid, Wet IB 1964
Essentie
Voortbrengingskosten van een uiteindelijk niet tot stand gekomen film. Tijdstip waarop desinvestering moet worden aangenomen
Samenvatting
Voortzetting zaak BNB 1995/172c*.
Belanghebbende heeft in 1984 kosten gemaakt voor de productie van een film. De activiteiten voor de film worden nog in hetzelfde jaar gestaakt. Pogingen om het filmmateriaal te verkopen zijn op niets uitgelopen.
Hof: Eind 1984 was geen reële kans meer aanwezig dat uit het beschikbare materiaal alsnog een film tot stand zou komen. Voorzover van voortbrengingskosten in de zin van art. 61a Wet IB 1964 zou kunnen worden gesproken, was het reeds ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.