HR, 28-01-1998, nr. 32 785
ECLI:NL:HR:1998:AA2384
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-01-1998
- Zaaknummer
32 785
- LJN
AA2384
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2384, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑01‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1998/243 met annotatie van A.C. Rijkers
FED 1998/409 met annotatie van R. RUSSO
V-N 1998/8.20 met annotatie van Redactie
Uitspraak 28‑01‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 1996 betreffende de hem voor het jaar 1992 op gelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzeke ringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.530,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt be zwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehand haafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft beves tigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak be roep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in
cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog- schrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende, dierenarts, oefende zijn prak tijk in Z uit in een hem in eigendom toebehorend pand aan de a-straat en in een gehuurd pand aan de b- straat. In oktober 1992 heeft belanghebbende een woon/praktijkpand aan de c-straat 1 te Q betrokken. Het tot zijn ondernemingsvermogen behorende praktijk gedeelte van dit pand is in oktober/november 1992 ver bouwd en ingericht voor ƒ 10.066,--. Belanghebbende heeft zich schriftelijk verbonden zijn praktijk aan de b-straat met ingang van 1 december 1992 te staken, zijn patiëntenbestand en- admi nistratie over te dragen aan dierenarts B en zich ge durende 15 jaar niet te vestigen in een nader omschre ven gebied rond de b-straat. Als tegenprestatie ont ving belanghebbende van B een bedrag van ƒ 50.000,--. Dit bedrag is door belanghebbende, na aftrek van ƒ 2.470,-- in verband met de boekwaarde van bouwkun dige voorzieningen betreffende de b-straat, op de voet van artikel 14 van de Wet op de inkomstenbelas ting 1964 (hierna: de Wet), in mindering gebracht op de aanschaffingsprijs, ten bedrage van ƒ 41.000,--, van het praktijkgedeelte van het pand c-straat 1 en de verbouwing/inrichting daarvan. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat toepassing van de vervangingsreserve niet mogelijk is, aangezien genoemd praktijkgedeelte een volstrekt andere functie in de onderneming vervult dan het verkochte patientenbestand.
3.3. Uitgaande van het feitelijke en niet onbe grijpelijke - en in cassatie derhalve niet met vrucht te bestrijden - oordeel dat onvoldoende is bewezen dat in het van B ontvangen bedrag een gedeelte van ƒ 20.000,-- is begrepen voor overgedragen inrichting/inventaris, heeft het Hof met juistheid geoordeeld dat gedeeltelijke toepassing van de vervan gingsreserve, voor een bedrag van ƒ 10.066,--, even min mogelijk is. De eerste klacht, die zich tegen dit oordeel richt, faalt derhalve.
3.4. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de in de artikelen 8, lid 1, letter d, en 57, lid 2, van de Wet neergelegde stakingsfaciliteiten niet kunnen wor den toegepast op het van B ontvangen bedrag, aange zien de onderneming van belanghebbende, economisch ge zien, dezelfde is gebleven. In het licht van de vaststelling dat in de aanvang aan de c-straat minder omzet is behaald dan voorheen in de b-straat, omdat een nieuw pati-entenbestand moest worden opgebouwd, is dit oordeel echter onbegrijpelijk. De tweede klacht, die zich tegen dit oordeel keert, slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven; verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijker wijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht; verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's- Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Finan ciën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor be roepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 28 januari 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Meij, in tegenwoor digheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.