Hof Amsterdam, 27-02-2003, nr. 01/02346
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6396
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-02-2003
- Zaaknummer
01/02346
- LJN
AF6396
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6396, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑02‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AU2786
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑02‑2003
Inhoudsindicatie
Assurantiebelasting is verschuldigd over de vergoeding die de huurder van een auto is verschuldigd aan het verhuurbedrijf ter zake van de afkoop van eigen risico.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Ter griffie van het Hof is op 18 juli 2001 een beroepschrift van belanghebbende ontvangen, ingediend door mr. A te Q als haar gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van 19 juni 2001 van de inspecteur op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aangifte assurantiebelasting over het tijdvak mei 1999.
Op de aangifte is voor het genoemde tijdvak op 29 juni 1999 een bedrag van f 1.135.- aan assurantiebelasting voldaan. Bij bezwaar van 20 juli 1999 is teruggaaf van de assurantiebelasting gevraagd, welk bezwaar op 19 juni 2001 is afgewezen.
Het beroep, dat is aangevuld bij brief van 25 september 2001, strekt tot vernietiging van de uitspraak en teruggaaf van de assurantiebelasting. De inspecteur concludeert in zijn verweerschrift tot bevestiging van de uitspraak.
Met toestemming van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
Ter zitting van 5 september 2002 zijn verschenen de vorengenoemde gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mw. B, alsmede drs. C en D namens de inspecteur.
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Namens de inspecteur is een memo van 15 februari 2001 overgelegd, waarvan de gemachtigde van belanghebbende kennis heeft kunnen nemen en waarover hij zich heeft kunnen uitlaten. Deze stukken worden tot de gedingstukken gerekend.
Na de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende, op een ter zitting door het Hof gedaan verzoek, een uittreksel uit het handelsregister inzake belanghebbende ingezonden.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende houdt zich onder de benaming E bezig met de verhuur van auto's.
2.2.
De huurovereenkomsten worden gesloten onder een aantal voorwaarden en bepalingen, welke aan de achterzijde van de aan een huurder uitgereikte faktuur zijn afgedrukt. Daarin is onder artikel 8 het volgende opgenomen:
Overeenkomstig de in Nederland bestaande gebruiken en wettelijke verplichtingen heeft verhuurder een zgn. All Risk motorrijtuigenverzekering met betrekking tot het voertuig gesloten die onder de beperkingen als in de polis vervat als volgt dekking verleent:
- a.
Wettelijke aansprakelijkheid. Maximale dekking per geval: f 5.000.000,-
- b.
Cascoverzekering. Het voertuig is voor zijn gehele waarde verzekerd tegen de gevolgen van brand, diefstal en plotseling van buitenaf komend, ongewoon geweld.
Op verzoek van de huurder wordt hem een copie van de polis verstrekt. Huurder verklaart zich vertrouwd te hebben gemaakt met de voorwaarden en bepalingen van bedoelde polis en zich aan alle daarin vervatte verplichtingen en beperkingen te zullen houden. Huurder vergoedt verhuurder alle kosten en schaden die verhuurder lijdt dan wel van hem door derden wordt geclaimd, ten aanzien waarvan de verzekering geen dekking verleent en die betreffen schaden of letsel aan- resp. verlies van personen of goed, veroorzaakt door gebruik van het voertuig door huurder/bestuurder, gedurende de huurtijd. Mits de verzekering dekking biedt, is de verplichting van huurder tot schadeloosstelling van verhuurder terzake van schade of verlies van het voertuig beperkt tot een maximumbedrag ad f 5.000,- per geval (het zgn. Eigen Risico), tenzij huurder de aan de voorzijde vermelde afkoopsom van het Eigen Risico heeft voldaan in welk geval deze verplichting wordt teruggebracht tot f 100,-.
2.3.
Vanaf 1996 betaalt de huurder een all-in tarief voor de huur van een auto en geldt, in weerwil van het bepaalde in de voorwaarden, standaard een eigen risico van f 100,-. De aan het slot van de onder 2.2 vermelde bepaling voorkomende mogelijkheid van afkoop van het eigen risico, kan vanaf 1996 nog slechts op verzoek van de huurder plaatsvinden bij internationale verhuur, dat wil zeggen bij verhuur aan een huurder die zijn woonplaats in het buitenland heeft.
De op aangifte voldane en teruggevraagde assurantiebelasting heeft volledig betrekking op de bedragen die ingevolge bovenstaande keuzemogelijkheid voor de afkoop van eigen risico zijn voldaan.
2.4.
De mededeling van de staatssecretaris van Financiën van 18 januari 1991, nr. IB 90/865 gepubliceerd in Vakstudie Nieuws 1991, blz. 889, punt 28, houdt - voorzover hier van belang - het volgende in:
Voor de heffing van assurantiebelasting geldt de "afkoop eigen risico" als een belastbare verzekering, ter zake waarvan derhalve assurantiebelasting is verschuldigd. Het bedrag van de "afkoop eigen risico" is niet van zodanige onbetekenende aard dat zulks het niet in de heffing van assurantiebelasting betrekken zou rechtvaardigen.
In dezerzijdse brief van 4 augustus 1988, nr. VB88/1246, Infobulletin 88/542 , is met betrekking tot de heffing van OB o.m. aangegeven dat in geval van autoverhuur naast de normale huurprijs niet alleen de WA-premie en cascopremie, zo deze al niet in de huurprijs zijn begrepen, doch eveneens het bedrag aan "afkoop eigen risico" tot de ter zake van de verhuur in rekening gebrachte vergoeding behoort.
Over die volledige vergoeding dient OB te worden berekend.
In bovengenoemde brief heb ik evenwel voor die gevallen waarin ter zake van de "afkoop eigen risico" assurantiebelasting is afgedragen een faciliteit verleend voor de heffing van OB. Voor een nadere uiteenzetting met betrekking tot de heffing van OB ter zake van "afkoop eigen risico" verwijs ik naar mijn meergenoemde brief van 4 augustus 1988 en mijn brief van 6 november 1989, nr. VB89/1905, Infobulletin 89/701.
(…)
Voor belastbare feiten die zich hebben voorgedaan c.q. voordoen op of na 1 januari 1990 heb ik geen aanleiding gevonden tot het treffen van een regeling voor de assurantiebelasting, aangezien per 1 januari 1990 de mogelijkheid bestaat het bedrag aan "afkoop eigen risico" buiten de heffing van OB te laten.
Wellicht ten overvloede merk ik nog op dat met ingang van 1 januari 1990 ter zake van de "afkoop eigen risico", ongeacht of deze al dan niet in de heffing van OB wordt betrokken, derhalve assurantiebelasting dient te worden afgedragen.
Belanghebbende heeft voor de bedragen aan afkoop eigen risico in het onderhavige tijdvak omzetbelasting afgedragen.
3. Geschil.
Tussen partijen is in geschil of terzake van de betaalde bedragen voor de afkoop van eigen risico assurantiebelasting is verschuldigd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door verweerder bevestigend wordt beantwoord.
4. Standpunten van partijen
4.1.
Het Hof verwijst daarvoor naar de gedingstukken.
Ter zitting zijn daaraan geen nieuwe stellingen of standpunten toegevoegd.
4.2.
Kort en zakelijk samengevat is belanghebbende van oordeel dat in casu geen sprake is van een verzekeringsovereenkomst. In de eerste plaats omdat bij de afkoop van het eigen risico geen sprake is van een door de huurder geleden schade welke door de verhuurder wordt vergoed. In de tweede plaats is de afkoop eigen risico geen verzekeringsdienst van de verhuurder aan de huurder, maar - evenals voor de omzetbelasting - een volledig accessoir element aan de dienst van de autoverhuur. In de derde plaats omdat de tussen verhuurder en huurder gesloten overeenkomst wel enige elementen van verzekering heeft, maar gelet op het ondergeschikte belang daarvan, nog geen sprake is van een verzekeringsovereenkomst, zoals ook ten aanzien van de annuleringsregeling van een reisbureau is beslist.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Blijkens de onder 2.2 weergegeven bepaling van de tussen belanghebbende en een huurder gesloten overeenkomst is de huurder verplicht aan de verhuurder te vergoeden alle kosten en schaden die de verhuurder lijdt dan wel van hem door derden wordt geclaimd, ten aanzien waarvan de door de verhuurder gesloten verzekeringsovereenkomst geen dekking verleent en die betreffen schade of letsel veroorzaakt door gebruik van het voertuig door de huurder/bestuurder, gedurende de huurtijd. Deze aansprakelijkheid van de huurder voor de door de verhuurder te lijden schade wordt mits de verzekering dekking biedt, beperkt tot een bedrag van maximaal f 5.000,- per geval.
Tengevolge van een toekomstige onzekere gebeurtenis kan de huurder derhalve een aansprakelijkheidsschade belopen tot een bedrag van f 5.000,-. Het risico van een schade tot dit bedrag wordt echter teruggebracht tot een schade van maximaal f 100,- indien de huurder verzocht heeft het eigen risico af te kopen en daarvoor een afkoopsom heeft betaald. Door de betaling van dat bedrag brengt de huurder zijn aansprakelijkheid voor schade bij het zich voordoen van een toekomstige onzekere gebeurtenis over op de verhuurder, die de huurder in die zin dan ook schadeloos stelt voor eventueel door die huurder te lijden schade.
Het Hof verwerpt op grond hiervan de stelling van belanghebbende dat bij de afkoop van het eigen risico geen sprake is van schade en schadeloosstelling in de zin van een verzekeringsovereenkomst.
5.2.
Anders dan belanghebbende is het Hof van oordeel dat de omstandigheid dat voor de heffing van omzetbelasting ervan moet worden uitgegaan dat de autoverhuur een dienst is waaraan de afkoop eigen risico accessoir is en deze afkoop geen afzonderlijke verzekeringsovereenkomst vormt, er niet aan in de weg staat om voor de assurantiebelasting een ander standpunt in te nemen. In casu is sprake van een op verzoek van de huurder tussen hem en de verhuurder en tegen een afzonderlijke vergoeding overeengekomen beperking van de contractuele aansprakelijkheid indien een toekomstige onzekere gebeurtenis zich voordoet. Het Hof verwerpt mitsdien ook de stelling van belanghebbende dat geen sprake is van een zelfstandige verzekeringsovereenkomst.
Voorzover belanghebbende heeft willen stellen dat zij aan de onder 2.4 weergegeven mededeling van de staatssecretaris van Financiën het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat ook voor de heffing van assurantiebelasting het standpunt mag worden ingenomen dat geen sprake is van een afzonderlijke overeenkomst, verwerpt het Hof ook die stelling. De mededeling stelt immers duidelijk voorop de mening van de staatssecretaris dat de afkoop van eigen risico onderworpen is aan de heffing van assurantiebelasting. De volzin 'Over die volledige vergoeding dient OB te worden berekend' moet worden gelezen in samenhang met de daaraan voorafgaande volzin en heeft dan ook alleen betrekking op de heffing van omzetbelasting.
5.3.
Tenslotte kan evenmin worden aanvaard de stelling van belanghebbende dat geen sprake is van een verzekeringsovereenkomst omdat, evenals bij de annuleringsregeling van een reisbureau, wel sprake is van enige elementen van verzekering, maar gelet op het ondergeschikte belang van die elementen de afkoop van het eigen risico niet als een verzekeringsovereenkomst kan worden aangemerkt.
Immers anders dan in het onderhavige geval behoeft bij een annulering van een reis bij het reisbureau niet altijd sprake te zijn van schade voor het reisbureau. Deze kan de reis in een aantal gevallen nog aan een ander verkopen of anderszins de schade voorkomen. Voorts is naar volgt uit hetgeen het Hof onder 5.1 heeft overwogen, voldaan aan alle elementen van een verzekeringsovereenkomst.
5.4.
Op grond van het overwogene onder 5.1 tot en met 5.3 is het Hof van oordeel dat het beroep ongegrond is en dat de uitspraak op het bezwaarschrift moet worden bevestigd.
6. Proceskosten
Het Hof vindt geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep niet gegrond en bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
De uitspraak is gedaan op 27 februari 2003 door mrs. Onnes, Boersma en Holdert , in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- 2.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- 3.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.