HR, 08-03-2000, nr. 35 017
ECLI:NL:HR:2000:AA6922
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2000
- Zaaknummer
35 017
- LJN
AA6922
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA6922, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑03‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 6:6 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
WFR 2000/1322
NTFR 2000/1284 met annotatie van Mr. R.A.V. Boxem
Uitspraak 08‑03‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35017
8 maart 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te
‘s-Hertogenbosch van 16 september 1998 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1991 tot en met 31 december 1992 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 31 oktober 1997 heeft de Voorzitter van voormelde belastingkamer belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Op 4 oktober 1996 is van de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift ingekomen bij de griffie van het Hof. Op 13 december 1996 heeft de Griffier van het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld vóór 25 januari 1997 het beroepschrift aan te vullen met een motivering. Op 20 januari 1997 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel voor indiening van de ontbrekende gegevens tot 27 maart 1997. Bij schrijven van de Griffier van 24 januari 1997 is deze termijn verlengd tot uiterlijk 14 maart 1997. De Voorzitter van voormelde belastingkamer heeft belanghebbende, op de grond dat het beroepschrift - onder meer - niet de gronden van het beroep bevat, terwijl belanghebbende binnen de gestelde termijnen geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid dit verzuim te herstellen, niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.
3.2. Tijdens de behandeling van het verzet heeft de gemachtigde een retourkaart van PTT Post getoond en een fotokopie daarvan overgelegd, alsmede een afschrift van een aanvullend beroepschrift met dagtekening 28 april 1997. Blijkens die retourkaart is een poststuk met als afzender de gemachtigde van belanghebbende op het adres van het Hof aangeboden en door beambten van de beveiligingsdienst op 29 april 1997 in ontvangst genomen.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat met deze bewijsmiddelen niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de getoonde en in fotokopie overgelegde retourkaart betrekking heeft op een aanvullend beroepschrift in de onderwerpelijke zaak, en dat geen nader bewijs is bijgebracht noch aangeboden.
3.4. De klacht dat het Hof de betekenis van het aangetekend verzenden met ontvangstbewijs heeft miskend, is gegrond. Het Hof had, tenzij het de niet-ontvankelijkverklaring had willen handhaven op de grond dat (in ieder geval) de aanvulling van het beroepschrift niet was ingediend binnen de gestelde termijnen, immers behoren te onderzoeken welk poststuk met als afzender de gemachtigde van belanghebbende op 29 april 1997 in ontvangst is genomen. Indien hierover geen zekerheid was te verkrijgen, had belanghebbende alsnog in de gelegenheid behoren te worden gesteld het beroepschrift aan te vullen met een motivering. Hiertoe had het door belanghebbende overgelegde afschrift van een aanvullend beroepschrift met dagtekening 28 april 1997 kunnen dienen.
’s Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
Nu de Inspecteur de hierboven onjuist bevonden beslissing van het Hof niet heeft uitgelokt of verdedigd en de Staatssecretaris zich in cassatie heeft gerefereerd, zal de Hoge Raad de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie reserveren tot de einduitspraak. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 35018, die betrekking heeft op een andere belanghebbende, met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten fiscale procedures.
Over de kosten van het verzet bij het Hof dient het Hof te beslissen bij de uitspraak op het beroep.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
ver-wijst het geding naar het Ge-rechts-hof te ‘s-Hertogenbosch ter verdere behande-ling en beslis-sing van de zaak in meervou-dige ka-mer met inacht-neming van dit ar-rest;
gelast dat door de Staatsse-cr-etaris van Fi-nanciën aan belang-heb-bende wordt vergoed het door deze ter zake van de be-hand-eling van het be-roep in cassatie ver-schuldigd geworden grif-fierecht ten bedra-ge van f 315,--;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak en stelt deze kosten aan de zijde van belanghebbende vast op de helft van f 2.840,--, derhalve f 1.420,--, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 8 maart 2000 vastgesteld door de raadsheer Van Brunschot als voorzitter en de raadsheren Van Vliet en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.