HR, 25-02-2005, nr. 39 768
ECLI:NL:HR:2005:AS7921
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-02-2005
- Zaaknummer
39 768
- LJN
AS7921
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AS7921, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑02‑2005; (Cassatie)
- Wetingang
art. 11 Wet op de loonbelasting 1964
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2005/6.12
WFR 2005/338
V-N 2005/14.16 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/280 met annotatie van MR. E. THOMAS
Uitspraak 25‑02‑2005
Nr. 39.768
25 februari 2005
rw
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 maart 2003, nr. P01/1679, betreffende na te melden aan X N.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 30 juni 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 3.764.339, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 3.731.026. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.
De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
3. Uitgangspunten in cassatie
In het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, verstrekte belanghebbende aan ongeveer 3000 van haar werknemers een vaste kostenvergoeding. De Inspecteur heeft een gedeelte van de vaste kostenvergoeding als bovenmatig aangemerkt en in verband daarmee de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. De vaste kostenvergoeding had onder andere betrekking op door de werknemers gedane uitgaven voor 'interne representatie', zoals bijdragen ter zake van verjaardagen, jubilea, geboorten, huwelijken, afscheid, enzovoort van collega's en medewerkers.
4. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de uitgaven van de werknemers om op kantoor aan collega's een presentje te geven bij verjaardag, geboorte, huwelijk en afscheid (hierna: kosten van 'interne representatie') door de werkgever belastingvrij kunnen worden vergoed, omdat zij binnen de grenzen van de redelijkheid worden gemaakt ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Het Hof heeft hiermee kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat een vergoeding voor die kosten geacht kan worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter j, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1998 tot en met 2000). Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Middel 1 faalt derhalve.
4.2. Het Hof heeft verder geoordeeld dat het onder 4.1 bedoelde oordeel meebrengt dat de naheffingsaanslag uit dien hoofde met ƒ 25.000 moet worden verminderd. De stukken van het geding laten evenwel, zoals in middel 2 wordt betoogd, slechts de conclusie toe dat de naheffingsaanslag geen betrekking heeft op het deel van de vaste kostenvergoeding dat strekt tot vergoeding van kosten van 'interne representatie'. Dat middel slaagt derhalve.
5. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. de Hoge Raad kan de zaak afdoen.
7. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur, en
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van ƒ 3.756.026.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2005.