HR, 14-06-2002, nr. 36 931
ECLI:NL:HR:2002:AE4171
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2002
- Zaaknummer
36 931
- LJN
AE4171
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE4171, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑06‑2002; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2002/943, 1
V-N 2002/39.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2002/861 met annotatie van Mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Uitspraak 14‑06‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 36.931
14 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 februari 2001, nr. BK-98/02129, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 445.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling financiën en informatie van de gemeente Vlaardingen (hierna: het hoofd) de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd, de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op f 400.000 en het hoofd veroordeeld in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 947.
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
Het Hof heeft aanleiding gevonden het hoofd te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende en heeft deze kosten vastgesteld op f 929 voor het opstellen van een taxatierapport en f 18 wegens reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende meer of andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
3.2.
De tegen laatstvermeld oordeel gerichte klacht is gegrond. In het licht van het door belanghebbende in de conclusie van repliek voor het Hof gestelde over de door hem ten behoeve van het opstellen van die conclusie ingeschakelde 'firma' en de daaraan verbonden kosten is dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Hierbij verdient opmerking dat ook de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand welke is verleend bij de voorbereiding van het beroepschrift, de conclusie van repliek en de mondelinge behandeling, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen (vgl. HR 11 december 1996, nr. 31413, BNB 1997/57).
3.3.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.
Op grond van het hiervoor in 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing omtrent de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de gemeente Vlaardingen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling voor het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160 (€ 72,60).
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2002.