HR, 26-06-1963, nr. 15 047
ECLI:NL:PHR:1993:37
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-06-1963
- Zaaknummer
15 047
- LJN
AY4656
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1993:37, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑04‑1993
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1993:ZC1016
ECLI:NL:HR:1963:AY4656, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑06‑1963
Conclusie 16‑04‑1993
Inhoudsindicatie
Golf GTI. Uitleg overeenkomst. Garantie. Exoneratiebeding. Dwaling.
Nr. 15047
zitting 16 april 1993
Mr. Hartkamp
Conclusie inzake
[verweerder]
tegen
[eiser]
Edelhoogachtbaar College,
Een koper van een tweedehands auto, die volgens de kilometerteller ruim 45.000 km, doch naar later blijkt omstreeks 93.000 km heeft gereden, wenst vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling. Rechtbank en hof wijzen de vordering toe. Het hof acht de kilometerstand essentieel en is van oordeel dat de handelaar stilzwijgend garandeert dat de door de teller aangegeven kilometerstand in overeenstemming is met de werkelijkheid; indien dat niet het geval is, komt dat geheel voor zijn risico. Het beroep van de verkoper op het beding dat de koop is geschied “op eigen bate en schade” wordt verworpen, nu “het overkilometrage in casu zo buitensporig omvangrijk is (meer dan het dubbele) dat de goede trouw er aan in de weg staat dat [verweerder] zich op deze clausule in de overeenkomst zou kunnen beroepen”.In het tijdig voorgestelde, uit vier onderdelen bestaande cassatiemiddel wordt, mede blijkens de schriftelijke toelichting, aangevoerd dat het hof het beroep op het beding niet had mogen verwerpen zonder te beslissen dat aan [verweerder] minstens enig verwijt kon worden gemaakt van zijn onwetendheid. Het middel verwijst naar het rechtbankvonnis: de rechtbank had grove nalatigheid van [verweerder] aangenomen, maar het hof heeft zich van die overweging gedistantieerd. Daarmee was niet zomaar een onderdeel van de motivering, maar een essentiële schakel in de redenering van de rechtbank weggevallen, aldus het middel.Wat dit laatste betreft stel ik voorop dat het hof niet louter een onderdeel van de motivering van de rechtbank heeft weggelaten, maar zelf een nieuw element heeft toegevoegd, te weten de (stilzwijgende) garantie. Daartegen komt het middel niet op, evenmin als tegen ’s hofs beslissing dat de omvang van het verschil tussen het opgegeven en het werkelijk aantal gereden kilometers relevant is bij de beoordeling van het beroep op het beding.De stelling van het middel zou ik niet willen onderschrijven. Uit de arresten waarin, in verband met de mogelijkheid dat een beroep op een exoneratieclausule niet vrij staat, een catalogus van relevante omstandigheden werd gegeven (met name HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261 m.nt. GJS, […] /HBU, en HR 20 febr. 1976, NJ 1976, 486 m.nt. GJS, […] / […] ) wordt de zwaarte van de schuld als één van die omstandigheden genoemd. Het is zeker een belangrijke omstandigheid, maar niet blijkt dat zij beslissend is in die zin, dat bij ontbreken van schuld de redelijkheid en billijkheid nimmer aan een beroep op het beding in de weg zouden kunnen staan. Dit werd reeds aanstonds door Scholten in zijn noot onder het arrest […] /HBU opgemerkt, en het is als ik goed zie ook in latere rechtspraak bevestigd. Zo werd in HR 18 dec. 1981, NJ 1982, 71 ( […] /Monster) op het beroep van de koper vernietigd, hoewel door de feitenrechters geen schuld aan de zijde van de verkoper (exonerant) was aangenomen. In die zaak werd de ernst van de wanprestatie als relevante omstandigheid genoemd. Dit is ook het geval in HR 9 okt. 1992, RvdW 1992, 221 (Maassluis/Pakwoningen), in welke zaak de schuld van Maassluis (anders dan in de zaak Maassluis/Bewoners, RvdW 1992, 220) geen rol speelde. Uw Raad overwoog dat ’s hofs beslissing klaarblijkelijk aldus moest worden verstaan
“dat de door het hof aangenomen garantieverplichting een zo wezenlijke eigenschap betreft dat de redelijkheid zich ertegen verzet aan het bedoelde beding, dat in algemene termen een instaan voor verborgen gebreken uitsluit en naar zijn strekking als standaardbeding is te beschouwen, de betekenis toe te kennen dat het die garantieverplichting uitschakelt”.
Die overweging zou ook voor onderhavige zaak geschreven kunnen zijn, waarbij in het voordeel van de koper nog komt dat hij als consument tegenover een handelaar staat en dat hij geen schadevergoeding vordert, doch slechts vernietiging van de koop en ongedaanmaking van de prestaties.Ik meen dus dat de bestreden beslissing niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting door de mogelijkheid te aanvaarden dat een beroep op het (aan de gegeven garantie contraire) exoneratiebeding in strijd met redelijkheid en billijkheid is, hoewel de verkoper geen schuld treft. Vergelijk voor een redenering die overeenkomt met die van het hof in deze zaak Rb, Arnhem 8 okt. 1981, NJ 1983, 205 (r.o. 16). Inhoudelijk maakt het geen verschil of men deze weg volgt of, waar hij mogelijk is, die van de (redelijke) uitleg, zoals in de geciteerde Maassluiszaak; juridisch zijn zij even verantwoord. Daarmee faalt het middel, dat als ik goed zie niet de klacht bevat dat ’s hofs beslissing voor het overige onjuist of onbegrijpelijk zou zijn. Ten overvloede merk ik op dat ik een dergelijke klacht ongegrond zou achten.
Conclusie De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 26‑06‑1963
Dit document is (nog) niet beschikbaar gesteld door de rechtsprekende instantie.