Hof 's-Hertogenbosch, 22-02-2008, nr. 07/00197
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC7266, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-02-2008
- Zaaknummer
07/00197
- LJN
BC7266
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2008:BC7266, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑02‑2008; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BG1120
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BG1120, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
NTFR 2008/680 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Uitspraak 22‑02‑2008
Inhoudsindicatie
Uit de in onderdeel 2.4 opgenomen tekst die het NRK heeft geplaatst op haar eigen website blijkt dat het NRK in Nederland een ontwikkeling in haar activiteiten heeft doorgemaakt die er toe heeft geleid dat haar behandeling op het punt van het schenkingsrecht niet meer onder de wet te brengen valt. Het NRK zegt immers zelf dat in Nederland zelden catastrofes plaatsvinden. Belanghebbende stelt daarom terecht dat de bewering van de Inspecteur dat het accent bij het NRK ligt op activiteiten op een bepaald tijdstip of bij een bepaalde gebeurtenis al lang feitelijk onjuist is, althans voor zijn activiteiten in Nederland. De Inspecteur heeft dat desgevraagd ter zitting slechts weersproken met de stelling dat het accent ligt op rampenbestrijding. Hij kon echter desgevraagd niets mededelen over de onderlinge verhoudingen tussen de activiteiten van het NRK en de financieringen van haar projecten. Het Hof moet het er dus voor houden dat het accent niet op rampenbestrijding ligt. Terecht stelt de Rechtbank dan voorop dat de wet onjuist wordt toegepast bij het NRK en dat dan de behandeling van het PBF verder niet beoordeeld behoeft te worden
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 07/00197
Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z, van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: Rechtbank) van 26 februari 2007, nummer AWB 06/3592 in het geding tussen
de Stichting X, gevestigd te Y, hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Inspecteur heeft met dagtekening 27 januari 2006 aan belanghebbende voor in het jaar 2004 ontvangen schenkingen een aanslag in het schenkingrecht opgelegd tot een bedrag van € 83.050. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak gedagtekend 31 mei 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de aanslag vernietigd en gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift en gedagtekend 9 juli 2007 een aanvulling daarop ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 december 2007 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen wordt gezonden.
1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende is in 2000 aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) als bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956 (oud) (hierna: SW). Belanghebbende is opgericht op 29 januari 1999 en heeft tot doel het verwerven van fondsen voor de financiering van de Stichting A. Deze laatste heeft tot doel het exploiteren en beheren van een vakantiedorp waar kinderen met een levensbedreigende ziekte en hun gezin een vakantie kunnen doorbrengen, het geven van voorlichting aan het publiek over het vakantiedorp en al hetgeen daarmee samenhangt.
Belanghebbende heeft vanaf haar oprichting voldaan aan de voorwaarden van het Centraal Bureau Fondsenwervende instellingen en in 2003 is aan haar het keurmerk van dat Bureau verleend.
2.2. De Minister van Financiën heeft bij Besluit van 12 maart 1946 (nr. 154) gebruik gemaakt van de hem in artikel 67, lid 1, aanhef en ten vierde, van de SW verleende bevoegdheid om het Nederlandse Rode Kruis (hierna : NRK) kwijtschelding te verlenen van
'(..) het recht, verschuldigd wegens een schenking ten algemenen nutte (...), welke aan een bepaalde tijdstip of gebeurtenis is gebonden is.'
Het NRK heeft met toestemming van de Minister verder nooit aangifte schenkingsrecht gedaan en er is ook verder nooit schenkingsrecht van het NRK geheven.
2.3. Het onder 2.2 vermelde kwijtscheldingsbesluit uit 1946 hing samen met een bepaalde gebeurtenis. Die gebeurtenis was de Tweede Wereldoorlog en daarmee samenhangend de noodzaak tot wederopbouw na afloop daarvan.
Vergelijkbare besluiten zijn genomen bij watersnoden en andere rampen, met dien verstande dat daarbij niet alleen het NRK, maar ook het Nationaal Rampenfonds werd vrijgesteld van aangifteplicht en van betaling van schenkingsrecht.
Een vergelijkbare 'behandeling' valt al jaren het Prins Bernhard Fonds (hierna PBF) ten deel, zij het dat de vrijstelling hier gebaseerd is op artikel 67, lid 1, aanhef en ten derde, van de SW.
2.4. De activiteiten van het NRK beperken zich al lang niet meer tot bijzondere gebeurtenissen, maar breiden zich uit. Bij het aanvullend verweerschrift is een kopie van een tekst van de website van het NRK overgelegd. Daarin is het volgende te lezen:
'(...)
Wat we in Nederland doen
Kwetsbaar in Nederland is anders dan kwetsbaar in Sudan. De laatste oorlog in ons land is ruim zestig jaar terug beëindigd. Nederland is welvarend en er vinden zelden catastrofes plaats. De gezondheidszorg is goed en voor iedereen toegankelijk. Het maatschappelijk middenveld is sterk en het Rode Kruis is verre van de enige die zich bekommert om de mensen die in de verdrukking (dreigen te) komen. Toch zijn er sociale behoeften waarin onvoldoende wordt voorzien en taken waaraan we ook in Nederland gehouden zijn.
(...)'.
Als taken zijn volgens de website van het NRK te noemen 'eenzaamheidsbestrijding' en 'een thuis bieden voor zieke kinderen'. In de tekst van de website wordt daarna uitvoerig ingegaan op de uitvoering van de tweede genoemde taak middels de exploitatie van de zogenaamde B-huizen, waar kinderen met een levensbedreigende ziekte voor korte of langere tijd kunnen verblijven en zorg in een huiselijke omgeving wordt gegeven.
2.5. Belanghebbende heeft over het jaar 2004 een bedrag van
€ 755.006 aan schenkingen ontvangen. De bestreden aanslag is berekend naar het voor de ANBI geldende tarief van 11%.
2.5. Met ingang van 2006 is elke ANBI vrijgesteld van schenkingsrecht onder voorwaarden, waaraan belanghebbende reeds sinds 2003 voldoet.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is de vraag of belanghebbende over de door haar in 2004 ontvangen schenkingen schenkingsrecht verschuldigd is.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.1. Belanghebbende wil een behandeling die met de behandeling van het PBF en van het NRK vergelijkbaar is. Dat betekent in haar geval kwijtschelding van het door haar aangegeven schenkingsrecht en vernietiging van de haar opgelegde aanslag.
Belanghebbende betwist dat de kwijtschelding van het NRK berust op wetstoepassing en dat zulks, als dat oorspronkelijk wel zo was, inmiddels al lang niet meer vol te houden is.
Belanghebbende wil daarom (voor 2004) dezelfde behandeling als het NRK. Zij is aangewezen als ANBI en is als zodanig werkzaam. Zij ziet geen redelijke en objectieve rechtvaardiging meer voor het feit dat in haar geval anders wordt gehandeld dan in het geval van het NRK. Zij stelt dat zij zich in het jaar 2004 in wezen en op relevante punten in dezelfde positie bevindt als het NRK en wijst daarbij op de activiteit van het NRK aangaande de B-huizen.
3.2.2. De Inspecteur stelt in zijn pleitnota dat de behandeling van het NRK gebaseerd is op een juiste wetstoepassing en in het bijzonder op juiste toepassing van artikel 67, lid 1, aanhef en ten vierde, van de SW. Het gaat volgens hem om 'allerlei activiteiten bij de wederopbouw na de tweede wereldoorlog' en 'om giften die samenhangen met een bepaalde gebeurtenis'.
De doelen van het NRK zijn inmiddels veranderd, maar volgens de Inspecteur 'ligt het accent nog steeds op bijzondere gebeurtenissen'. Dat is volgens hem bij belanghebbende niet het geval. De situatie van belanghebbende is dus niet vergelijkbaar, zo stelt de Inspecteur.
Mocht het Hof de situaties van het NRK en van belanghebbende wel vergelijkbaar achten, dan ontkent de Inspecteur in zijn pleitnota de aanwezigheid van begunstigend beleid of het oogmerk tot begunstiging. Het beleid was erop gericht de wet uit te voeren. Het was volgens de Inspecteur niet de bedoeling om het NRK te begunstigen. Verder is in de meerderheid van vergelijkbare gevallen wel geheven, dus hier wordt niet aan de meerderheidsregel voldaan, aldus de Inspecteur.
Dat de situaties niet gelijk zijn baseert de Inspecteur ook op verschillen in werkzaamheid. Die verschillen zijn ondermeer gelegen 'in het aantal en de omvang van de schenkingen, in het aantal te steunen doelen en in de naamsbekendheid'.
Een groot verschil is volgens zijn pleitnota ook gelegen 'in de wijze waarop elk van de instellingen zich manifesteert naar het grote landelijke publiek'.
3.2.3. Belanghebbende vindt die onder 3.2.2 vermelde verschillen niet relevant. De Inspecteur vindt niet relevant dat het NRK en belanghebbende allebei ANBI zijn.
3.3. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep verder steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting.
3.4. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, bevestiging van de uitspraak op bezwaar en handhaving van de aanslag.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld.
Voor de behandeling van het NRK ontbreekt volgens de Rechtbank een wettelijke basis. De onjuiste wetstoepassing bij het NRK is volgens de Rechtbank terug te voeren op een oogmerk tot begunstiging van het NRK. Volgens de Rechtbank moet belanghebbende dan op gelijke wijze begunstigd worden met gevolg dat ook bij belanghebbende de wet onjuist moet worden toegepast.
4.2. Uit de in onderdeel 2.4 opgenomen tekst die het NRK heeft geplaatst op haar eigen website blijkt dat het NRK in Nederland een ontwikkeling in haar activiteiten heeft doorgemaakt die er toe heeft geleid dat haar behandeling op het punt van het schenkingsrecht niet meer onder de wet te brengen valt. Het NRK zegt immers zelf dat in Nederland zelden catastrofes plaatsvinden. Belanghebbende stelt daarom terecht dat de bewering van de Inspecteur dat het accent bij het NRK ligt op activiteiten op een bepaald tijdstip of bij een bepaalde gebeurtenis al lang feitelijk onjuist is, althans voor zijn activiteiten in Nederland. De Inspecteur heeft dat desgevraagd ter zitting slechts weersproken met de stelling dat het accent ligt op rampenbestrijding. Hij kon echter desgevraagd niets mededelen over de onderlinge verhoudingen tussen de activiteiten van het NRK en de financieringen van haar projecten. Het Hof moet het er dus voor houden dat het accent niet op rampenbestrijding ligt.
Terecht stelt de Rechtbank dan voorop dat de wet onjuist wordt toegepast bij het NRK en dat dan de behandeling van het PBF verder niet beoordeeld behoeft te worden.
4.3. Op diezelfde website, als gemeld in onderdeel 2.4, is te lezen wat de activiteiten van het NRK tegenwoordig in Nederland zijn. Belanghebbende richt zich evenals het NRK op opvang en verzorging van zieke kinderen in een huiselijke omgeving. Het NRK richt zich blijkens de website daarnaast ook op eenzaamheidsbestrijding. Ter zitting bevestigden partijen desgevraagd dat het NRK nog een groot aantal andere activiteiten verricht. Het Hof vindt in dat verschil evenwel geen rechtvaardiging voor de vastgestelde ongelijke behandeling.
4.4. Het Hof vindt die rechtvaardiging ook niet in de door de Inspecteur in hoger beroep gestelde aanwezigheid van verschillen in aantal en omvang van de schenkingen, in het aantal te steunen doelen, in naamsbekendheid en in de wijze waarop elk van de instellingen zich manifesteert naar het grote landelijke publiek, temeer daar daarover ter zitting desgevraagd niets is komen vast te staan.
Het Hof vindt in die verschillen te minder rechtvaardiging om belanghebbende ten aanzien van het tarief drukkende op de schenkingen minder gunstig te behandelen dan het NRK, in het licht van het feit dat belanghebbende met ingang van 2006 gelijk wordt behandeld. Belanghebbende is met ingang van 2006 ook geen schenkingsrecht meer verschuldigd.
De Rechtbank heeft daarom ook in zoverre op goede gronden een juiste beslissing genomen.
4.5. Anders dan de Rechtbank laat het Hof in het midden of de onjuiste wetstoepassing ten aanzien van het NRK voortvloeide uit begunstigend beleid of uit oogmerk tot individuele begunstiging. Daaromtrent is te weinig komen vast te staan.
Er is echter geen redelijke rechtvaardiging voor de gebleken ongelijke behandeling.
Dat is naar het oordeel van het Hof al voldoende reden om bij belanghebbende de wet even onjuist toe te passen als bij het NRK en ook aan belanghebbende kwijtschelding te verlenen van de door haar bij juiste wetstoepassing verschuldigde 11%.
4.6. De vraag of belanghebbende vergelijkbaar is met het PBF behoeft, gezien het vorenstaande, geen behandeling.
4.7. De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van gronden, als hiervoor aangegeven.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, omdat niet is gesteld of gebleken dat door belanghebbende kosten zijn gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus vastgesteld op 22 februari 2008 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 428,=.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.