Rb. Breda, 16-09-2005, nr. 05/0734
ECLI:NL:RBBRE:2005:AU7931
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
16-09-2005
- Zaaknummer
05/0734
- LJN
AU7931
- Vakgebied(en)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2005:AU7931, Uitspraak, Rechtbank Breda, 16‑09‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2006/29.19 met annotatie van Redactie
Uitspraak 16‑09‑2005
Inhoudsindicatie
Naheffing overdrachtsbelasting. Belanghebbende, een beleggingsmaatschappij (B.V.), heeft in 2002 een zestal onroerende zaken gekocht en geleverd gekregen. Deze onroerende zaken zijn aangemerkt als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928. De levering is echter niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting nu belanghebbende statutair noch feitelijk de instandhouding van een of meerdere landgoederen tot doel heeft. Hieraan doet niet af dat de onroerende zaken in 2003 zijn (door)geleverd aan de directeur enig aandeelhouder van belanghebbende. Deze latere levering is geen rectificatie van de koop en levering in 2002. Voorts is de toestand van voor de verkrijging door de B.V. niet zowel feitelijk als rechtens hersteld.
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/0734
Uitspraakdatum: 16 september 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], gevestigd en kantoorhoudende te [plaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, [te P], verweerder,
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser, met dagtekening 12 december 2003, een naheffingsaanslag opgelegd in de overdrachtsbelasting tot een bedrag van € 28.520,= aan enkelvoudige belasting alsmede € 743,= aan heffingsrente.
1.2. Na daartegen op 29 december 2003 gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van eiser een griffierecht geheven van € 276,=.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 12 september 2005 te Breda. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens eiser, de heer [gemachtigde eiser], alsmede, namens verweerder, de heer [gemachtigde verweerder].
1.4. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Bij koopovereenkomst verkoopt de familie [naam] een zestal onroerende zaken, bestaande uit een boerderij, cultuurgrond en een perceel bosgrond, gelegen in [plaats A] aan “de heer [naam A], (…), dan wel een nader te noemen derde”. De koopprijs bedraagt [bedrag].
2.2. Bij notariële akte van 1 mei 2002 zijn aan eiser de in 2.1 genoemde onroerende zaken, geleverd. In deze akte is met betrekking tot de overdrachtsbelasting het volgende vermeld:
“De onderhavige verkrijging van gemelde registergoederen sub 1, sub 2, sub 3, sub 5 en sub 6 is een verkrijging in de zin van artikel 9a van de Natuurschoonwet 1928 aangezien ter zake van het verkochte een aanvraag om rangschikking als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bureau laser, is ingediend (…) zodat deze verkrijging (nadat het verzoek is toegewezen) is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Voor de berekening van de overdrachtsbelasting wordt vermeld registergoed sub 4 gewaardeerd op eenduizend eenhonderdvierendertig euro (€ 1.134,00)”
2.3. Op eisers verzoek van 29 april 2002 zijn de in 2.1 genoemde onroerende zaken met ingang van de datum van het verzoek aangemerkt als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, genaamd landgoed [naam landgoed].
2.4. Alle aandelen in eiser worden gehouden door [naam A]. [naam A] is tevens enig bestuurder van eiser. Eiser is een beleggingsmaatschappij en haar doel is zowel statutair als feitelijk niet het in stand houden van een of meer landgoederen.
2.5. Bij akte van 20 oktober 2003 heeft eiser de onder 2.1 genoemde onroerende zaken geleverd aan [naam A].
2.6. Verweerder heeft de bij de in 2.2 genoemde akte bedoelde vrijstelling overdrachtsbelasting geweigerd en de te weinig afgedragen overdrachtsbelasting bij de onderhavige naheffingsaanslag nageheven.
3. Het geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht is opgelegd.
Eiser is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Het bedrag van de naheffingsaanslag is niet in geschil.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben daaraan ter zitting nog, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
Eiser:
Eiser is een voormalige holdingmaatschappij die thans als beleggingsmaatschappij fungeert. [naam A] geniet een AOW-uitkering, een pensioen en dividenden van eiser. De woning van [naam A] is eigendom van eiser. De bedoeling was enkel dat eiser de financiering van het landgoed zou verzorgen.
Verweerder:
Eiser heeft ook feitelijk niet ten doel een of meer landgoederen in stand te houden.
3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vaststaat dat eiser een rechtspersoon is die statutair noch feitelijk tot doel heeft een of meerdere landgoederen in stand te houden. In dat geval is de vrijstelling bedoeld in artikel 9a van de Natuurschoonwet 1928 niet van toepassing en is de levering als bedoeld in 2.2 niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
4.2. Eiser stelt echter dat de levering aan eiser, van 1 mei 2002, is gerectificeerd door de levering aan [naam A] in privé, op 20 oktober 2003. Hierdoor zou naar het oordeel van eiser voornoemde vrijstelling van overdrachtsbelasting alsnog van toepassing zijn op de levering aan eiser bij akte van 1 mei voornoemd. Temeer daar [naam A], door het landgoed in stand te houden, door het uit te breiden en door het open te stellen voor publiek, volledig heeft gehandeld conform de bedoeling van de Natuurschoonwet 1928 dan wel voldoet aan de eisen van genoemd artikel 9a.
4.3. Voorzover eiser stelt dat de levering aan eiser, door de latere levering aan [naam A], is gerectificeerd overweegt de rechtbank dat de levering aan eiser niet is gerectificeerd, maar dat een doorverkoop heeft plaatsgevonden. Voor zover eiser bedoeld heeft zich te beroepen op toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer, overweegt de rechtbank dat deze bepaling toepassing mist, nu hiervoor is vereist dat de toestand van vóór de verkrijging zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake nu [naam A], aan wie het landgoed op 20 oktober 2003 is geleverd, niet de verkoper was die het landgoed op 1 mei 2002 aan eiser heeft geleverd. Na het passeren van de akte op 20 oktober 2003 bestaat derhalve feitelijk en rechtens een andere toestand dan voor het passeren van de akte van 1 mei 2002.
4.4. Voor zover eiser, met haar vraag om coulance, bedoeld heeft zich te beroepen op toepassing van de hardheidsclausule, overweegt de rechtbank dat de in artikel 63 AWR bedoelde bevoegdheid om in bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard welke zich bij de toepassing van de belastingwetgeving mochten voordoen, niet toekomt aan de rechter, maar is voorbehouden aan de Minister van Financiën.
4.5. Al hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het vorenoverwogene niet af.
4.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de in geding zijnde vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het gelijk is derhalve aan verweerder, zodat moet worden beslist als hieronder weergegeven.
5. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter,
mr. D. Hund en mr. C.A.F.M. Stassen. De beslissing is op 16 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.