HR, 12-05-2006, nr. 40 947
ECLI:NL:HR:2006:AX2303
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-05-2006
- Zaaknummer
40 947
- LJN
AX2303
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AX2303, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑05‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2004:AO3440
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2006/29.7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 12‑05‑2006
Inhoudsindicatie
Wraking leden van de Hoge Raad.
Nr. 40.947 en 40.948
12 mei 2006
RvS
Beslissing
gegeven op de verzoekschriften van X te Z strekkende tot wraking van alle leden van de Hoge Raad, ingediend in de door hem aanhangig gemaakte gedingen in cassatie (nrs. 40947 en 40948).
1. De procedure
Verzoeker heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 januari 2004, nrs. 01/02548 en 01/02561, betreffende de hem voor de jaren 1987 en 1989 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft bij brief van 23 februari 2006 verzocht om wraking van alle leden van de Hoge Raad. Bij brief van 13 maart 2006 heeft verzoeker zijn verzoeken nader aangevuld.
De wrakingsverzoeken zijn op 5 april 2006 ter zitting behandeld. In de oproep voor deze zitting is verzoeker medegedeeld welke raadsheren de wrakingsverzoeken zullen behandelen. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Beoordeling van de wrakingsverzoeken
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
Uit voornoemd artikel 8:15 blijkt dat een wrakingsverzoek slechts de rechters kan betreffen die de zaak van de betrokken partij behandelen. Dit brengt mede dat met betrekking tot de onderhavige wrakingsverzoeken, voorzover zij betreffen leden van de Hoge Raad die niet met de behandeling van verzoekers cassatieberoep zijn belast, geen sprake is van wrakingsverzoeken in de zin van de Awb.
Voorzover de wrakingsverzoeken betrekking hebben op raadsheren die met de behandeling van de beroepen in cassatie zijn belast, zijn de verzoeken ongegrond. Belanghebbende heeft in de door hem ingediende stukken en ook ter zitting gesteld dat de Hoge Raad altijd partij kiest voor de fiscus. Ter motivering van die stelling heeft hij gewezen op in het verleden door hem in cassatie verloren rechtszaken. Het verliezen van een zaak als zodanig duidt echter niet op vooringenomenheid van de rechter ten gunste van de het geding winnende partij. Dit is niet anders indien - in een cassatieprocedure - een beroep ongegrond is verklaard met verwijzing naar het bepaalde in artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Andere feiten en omstandigheden waaruit partijdigheid van bepaalde raadsheren in de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid, zijn niet aangevoerd.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verzoeken tot wraking niet-ontvankelijk voorzover deze betrekking hebben op de leden van de Hoge Raad die niet zijn belast met de behandeling van de cassatieberoepen van verzoeker, en wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet en de raadsheer E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2006.