FED 1995/612:Crediteur verleent, in het kader van de afwikkeling van een vordering, een gedeeltelijke kwijtschelding op die vordering. Hof Leeuwarden oordeelt dat het uit deze kwijtschelding voor belanghebbende voortvloeiende voordeel niet onder art. 8, eerste lid, letter c, Wet IB 1964 kan worden gerangschikt. De Hoge Raad overweegt: de voor de toepassing van de onderhavige vrijstelling gestelde eis dat de kwijtschelding betrekking dient te hebben op niet voor verwezenlijking vatbare rechten houdt in, dat een redelijk oordelende en zakelijk handelende crediteur op grond van de ten tijde van de kwijtschelding bestaande feiten en omstandigheden, zoals deze voor hem kenbaar konden zijn tot het oordeel moest komen dat pogingen tot inning of verhaal vruchteloos zouden blijven of tot naar maatschappelijke opvattingen onaanvaardbare gevolgen zouden leiden en verwerpt het beroep van belanghebbende.