HR, 28-06-1995, nr. 30 404
ECLI:NL:HR:1995:AA1611
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-06-1995
- Zaaknummer
30 404
- LJN
AA1611
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA1611, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑06‑1995; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1995/1104, 1
V-N 1995/2555, 7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 28‑06‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 juni 1994 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 158.949,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was in het onderhavige jaar als manager in dienstbetrekking bij A Limited. Onder meer met hem is in het onderhavige jaar een regeling getroffen waarbij hem een bonus is toegezegd waarvan het beloop afhankelijk was van het koersverloop van bepaalde aandelen in A Limited (hierna: de bonusregeling). De opbrengst van die regeling ten bedrage van ƒ 52.786,-- is hem nog in hetzelfde jaar uitbetaald en door de werkgever geheel tot het volgens de tabel belaste loon gerekend. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 15 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, de zogenoemde aandelenoptieregeling, niet op de onderhavige regeling van toepassing is. Belanghebbende heeft zich voor het Hof evenwel op het standpunt gesteld dat de Inspecteur een stellige toezegging aan hem heeft gedaan de aandelenoptieregeling toe te passen op de bonusregeling. Een ex-collega van belanghebbende die onder dezelfde eenheid valt als belanghebbende heeft in zijn aangifte voor de opbrengst van de bonusregeling toepassing van het bijzondere tarief van 20 percent gevraagd, welke aangifte door de Inspecteur is gevolgd. 3.2. Middel I dat betoogt dat het Hof ten onrechte toepassing van het gelijkheidsbeginsel heeft afgewezen stuit af op de omstandigheid dat belanghebbende blijkens de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding zich slechts heeft beroepen op één vergelijkbaar geval en er dus, nu het geval van belanghebbende moet worden gerekend tot de gevallen waarin de wet juist is toegepast, geen sprake is van een meerderheid van de met het geval van belanghebbende vergelijkbare gevallen waarin een juiste wetstoepassing is achterwege gebleven. 3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de door de Inspecteur gedane toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende op nakoming van die toezegging redelijkerwijs niet mocht rekenen. Middel II bestrijdt dit oordeel met een betoog dat erop neerkomt dat het voor belanghebbende niet vanzelfsprekend was dat die toezegging in strijd was met een juiste wetstoepassing. Dit betoog stuit af op het in cassatie, wegens zijn feitelijke aard, niet op zijn juistheid te onderzoeken oordeel van het Hof dat belanghebbende in redelijkheid niet heeft kunnen menen dat zijn werkgever hem deelname in een aandelenoptieregeling aanbood.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer van 28 juni 1995 en in het openbaar uitgesproken