Hof Leeuwarden, 04-01-2005, nr. 02/1792
ECLI:NL:GHLEE:2005:AR8801
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
04-01-2005
- Zaaknummer
02/1792
- LJN
AR8801
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2005:AR8801, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 04‑01‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑01‑2005
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt dat hij het verzoek om voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten 1999 gedetailleerd heeft ingevuld en voorzien van bijlagen heeft ingediend bij de inspecteur.
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 1792/02 4 januari 2005
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/ Noord/ kantoor Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De inspecteur heeft ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964 op 16 augustus 2002 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999, met als aanslagnummer 1503.29.532 H96, opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 20.567,--. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 4 september 2002, heeft de inspecteur het bezwaarschrift van belanghebbende ongegrond verklaard. Het beroepschrift (met bijlagen) tegen deze uitspraak is op 23 september 2002 ter griffie ingekomen en is ingediend door A, de vader van belanghebbende, die tevens als zijn gemachtigde optreedt. De inspecteur heeft op 18 november 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak door de derde enkelvoudige belasstingkamer is gehouden te Groningen op 8 september 2004. Door of namens belanghebbende zijn op respectievelijk 16 en 27 augustus 2004 nadere stukken naar het hof toegezonden, waarbij tevens is aangekondigd dat belanghebbende en/of zijn gemachtigde niet ter zitting zullen verschijnen. De inspecteur is wel ter zitting verschenen. Het hof heeft op 22 september 2004 mondeling uitspraak gedaan; afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn per aangetekende post op 6 oktober 2004 aan partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Op 3 november 2004 is bij het hof een verzoek van belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het door belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 26 november 2004 voldaan.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken het volgende vast:
2.1 De belanghebbende, geboren op .. augustus 19.., verblijft met ingang van .. april 19.. in de B-kliniek te Z. De eigen bijdrage ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bedroeg vanaf januari 1999 ƒ 979,40 en vanaf juli 1999 ƒ 910,02 per maand.
2.2 De belanghebbende heeft op 19 oktober 1998 een verzoek voor een voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten ingediend, waarna de inspecteur op basis van dit verzoek de voorlopige aanslag heeft verstrekt.
2.3 De belanghebbende doet op 16 juni 2000 aangifte naar een belastbaar inkomen van ƒ 9.231,--. In deze aangifte is een aftrekpost buitengewone lasten opgenomen ter hoogte van ƒ 11.569,- waarbij als eigen bijdrage AWBZ een aftrekpost van ƒ 11.336,-- is opgevoerd.
2.4 Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur laatstgenoemd bedrag gecorrigeerd, omdat de belanghebbende geen rekening heeft gehouden met de subjectieve besparing op de kosten van huisvesting en voeding. De hoogte van de besparing wordt hierbij vastgesteld op het bedrag van de eigen bijdrage AWBZ, waardoor het gecorrigeerde belastbaar inkomen ƒ 20.567,-- bedraagt.
2.5 Tegen deze aanslag heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, aangezien belanghebbende meent dat de gehele besparing van ƒ 11.336,-- aftrekbaar is. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift wordt door de inspecteur niet aan dit bezwaar tegemoet gekomen en wordt het bezwaar ongegrond verklaard.
2.6 Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende beroep ingesteld.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1 Belanghebbende stelt dat hij het verzoek om voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten 1999 gedetailleerd heeft ingevuld en voorzien van bijlagen heeft ingediend bij de inspecteur. Als dat verzoek dan wordt gehonoreerd dan heeft volgens belanghebbende de inspecteur daarmee een in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de eigen bijdrage in zijn geheel aftrekbaar is. Voorts heeft volgens belanghebbende tijdens de bezwaarfase een medewerker van de belastingdienst hem toegezegd dat hij de aftrekpost met betrekking tot de eigen bijdrage AWBZ, die voor 1998 wat betreft de vaste kosten wel gedeeltelijk geaccepteerd is, ook voor het jaar 1999 zou accepteren. Met deze mededeling is volgens belanghebbende door de inspecteur eveneens een in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat de gehele eigen bijdrage aftrekbaar is.
3.2 De inspecteur bestrijdt belanghebbendes grieven.
3.3 In geschil is derhalve of de inspecteur een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt waardoor de eigen bijdrage AWBZ in zijn geheel als buitengewone lasten kan worden afgetrokken.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Ten aanzien van het karakter van een voorlopige aanslag overweegt het hof als volgt. Uit vaste jurisprudentie volgt, zoals bijvoorbeeld uit het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003, Fed 27 maart 2003, aflevering 2957, blz. 924, dat de inspecteur er in het algemeen niet toe verplicht is om bij de vaststelling van een aanslag inkomstenbelasting een zelfde standpunt in te nemen als ten grondslag ligt aan een ten aanzien van dezelfde belastingplichtige vastgestelde voorlopige aanslag of een vermindering daarvan. Aan een zodanige gebondenheid staan aard en wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan in de weg. De voorlopige aanslag schept slechts een grondslag voor het doen van in dit geval terugbetalingen op de definitieve belastingschuld en pleegt - in overeenstemming met de desbetreffende wettelijke voorschriften- te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. Voorts heeft de inspecteur terecht gewezen op de vermelding op de verminderingsbeschikking van de voorlopige aanslag 1999 dat “aan de hand van uw aangifte beoordeelt de Belastingdienst of het bedrag van de voorlopige teruggaaf juist was” en “aan deze voorlopige teruggaaf kunt u geen rechten ontlenen met betrekking tot de definitieve aanslag”. Naar het oordeel van het hof mocht belanghebbende er daarom niet onvoorwaardelijk van uitgaan dat de inspecteur met betrekking tot deze aangelegenheid al een definitief standpunt had ingenomen, waarop door de inspecteur in een later stadium niet meer zou mogen worden teruggekomen. Derhalve is hier naar het oordeel van het hof door de inspecteur niet een in rechte te beschermen vertrouwen gewekt waardoor belanghebbende kon menen dat de eigen bijdrage AWBZ in zijn geheel aftrekbaar zou zijn. Dat de inspecteur na drie maanden op het verzoek van belanghebbende om teruggave heeft beslist en dat het vaststellen van de definitieve aanslag ook nog de nodige tijd in beslag heeft genomen, doet aan dit oordeel niet af.
4.2 Voorts is het hof van oordeel dat belanghebbende geen in rechte te honoreren vertrouwen kan ontlenen aan het feit dat voor het jaar 1998 wel rekening is gehouden met de vaste kosten bij de vaststelling van de privé-besparing van de eigen bijdrage AWBZ. Immers uit het verweerschrift blijkt dat de inspecteur dit standpunt heeft verlaten. Bij nader inzien is de inspecteur van mening dat de belanghebbende in 1998 geen recht had op deze aftrekpost wegens huisvestingskosten. De oorzaak dat deze aftrekpost toch werd verleend, kwam volgens de inspecteur doordat belanghebbende in het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag 1998 de indruk had gewekt dat hij in dat jaar nog een eigen huishouding voerde en toen nog vaste kosten wegens huisvesting had. Nu de inspecteur deze aftrek op basis van door belanghebbende onjuist verstrekte informatie over het jaar 1998 toch heeft verleend, mocht belanghebbende hieraan voor het jaar 1999 niet het vertrouwen ontlenen dat deze aftrek opnieuw zou worden verleend. Dat vertrouwen heeft belanghebbende naar het oordeel van het hof om dezelfde reden niet mogen ontlenen aan het telefonisch contact dat hij met de aanslagregelaar over de definitieve aanslag 1999 heeft gehad. Naar het oordeel van het hof kon belanghebbende redelijkerwijs weten dat hem in 1998 ten onrechte aftrek wegens huisvestingskosten was verleend. Belanghebbende heeft dat overigens ook niet bestreden. Het hof is daarom met de inspecteur van oordeel dat belanghebbende geen vertrouwen kon ontlenen aan het ingenomen standpunt met betrekking tot de subjectieve besparing op de eigen bijdrage AWBZ in het jaar 1998. Het doet dan verder ook niet ter zake wat de inhoud van het telefoongesprek tussen belanghebbende en de aanslagregelaar is geweest.
4.3 Op grond van het vorenstaande leidt dit tot de conclusie dat hier van een in rechte te beschermen vertrouwen of schending van enig ander beginsel van behoorlijk bestuur naar het oordeel van het hof geen sprake is geweest.
5. De conclusie
Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
6. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 4 januari 2005 door mr. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
De griffier lid van deze kamer
mr. J. de Jong mr. F.J.W. Drion
Afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen op: 6 januari 2005