FED 1994/492:In cassatie is de vraag aan de orde of de 'immateriële vergoeding' die belanghebbende bij beschikking van de kantonrechter is toegekend als loon uit dienstbetrekking moet worden aangemerkt dan wel strekt tot betering van eer en goede naam. Voor zover het hof oordeelt, dat belanghebbende niet aannemelijk maakte dat zijn eer en goede naam door zijn werkgeefster zijn aangetast, geeft het hof blijkens het arrest geen inzicht in zijn gedachtengang. Voor zover uit een overweging van het hof moet volgen dat van een dergelijke aantasting slechts sprake kan zijn indien bij derden die eer en goede naam zijn beschadigd, geeft zulks blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verwijzing volgt.