FED 1994/492
In cassatie is de vraag aan de orde of de 'immateriële vergoeding' die belanghebbende bij beschikking van de kantonrechter is toegekend als loon uit dienstbetrekking moet worden aangemerkt dan wel strekt tot betering van eer en goede naam. Voor zover het hof oordeelt, dat belanghebbende niet aannemelijk maakte dat zijn eer en goede naam door zijn werkgeefster zijn aangetast, geeft het hof blijkens het arrest geen inzicht in zijn gedachtengang. Voor zover uit een overweging van het hof moet volgen dat van een dergelijke aantasting slechts sprake kan zijn indien bij derden die eer en goede naam zijn beschadigd, geeft zulks blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verwijzing volgt.
HR 06-07-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5710, m.nt. W.M.E. van Gorkum
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 juli 1994
- Magistraten
Stoffer; Wildeboer; Urlings; Zuurmond; Herrmann
- Zaaknummer
29 851
- Noot
W.M.E. van Gorkum
- LJN
ZC5710
- JCDI
JCDI:ADS225179:1
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1994:ZC5710, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑07‑1994
- Wetingang
Art. 22 Wet IB 1964
Essentie
In cassatie is de vraag aan de orde of de 'immateriële vergoeding' die belanghebbende bij beschikking van de kantonrechter is toegekend als loon uit dienstbetrekking moet worden aangemerkt dan wel strekt tot betering van eer en goede naam. Voor zover het hof oordeelt, dat belanghebbende niet aannemelijk maakte dat zijn eer en goede naam door zijn werkgeefster zijn aangetast, geeft het hof blijkens het arrest geen inzicht in zijn gedachtengang. Voor zover uit een overweging van het hof moet volgen dat van een dergelijke aantasting slechts sprake kan zijn indien bij derden die eer en goede naam zijn beschadigd, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.