Rb. Arnhem, 25-03-2010, nr. AWB 09/1436
ECLI:NL:RBARN:2010:BL8991
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
25-03-2010
- Zaaknummer
AWB 09/1436
- LJN
BL8991
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BL8991, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 25‑03‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2010/38.21 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/1064 met annotatie van TH.J.M. VAN SCHENDEL
Uitspraak 25‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 2, lid 1, Wet LB 1964. Sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen woningbouwstichting en bestuurders die tevens uitvoerende werkzaamheden verrichten? Gelet op statutaire bepalingen en het jaarverslag van de stichting, heeft de raad van toezicht de bevoegdheid om aanwijzingen te geven aan de bestuursleden en wordt daadwerkelijk toezicht op het functioneren van de bestuursleden uitgeoefend. Er is sprake van een gezagsverhouding. Ook aan de overige voorwaarden van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610, lid 1, BW is voldaan. De inspecteur heeft terecht een naheffingsaanslag opgelegd. Beroep ongegrond.
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/1436
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 25 maart 2010
inzake
Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 17 juli 2008 over het tijdvak 1 januari tot en met 31 januari 2008 een naheffingsaanslag (met aanslagnummer [000].A.01.850.0) loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) opgelegd tot een bedrag van € 1.520.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 februari 2009 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 maart 2009, ontvangen bij de rechtbank op 31 maart 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2010 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde mr. [gemachtigde], werkzaam bij [A] B.V. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres is in 1920 opgericht als woningbouwvereniging en in de gemeente [Z] actief als aanbieder van woningen. Op 21 april 1995 is eiseres omgezet in een stichting met een raad van toezicht. Eiseres heeft ongeveer 230 woningen in [Q] en omgeving in bezit.
2.2 In de statuten van eiseres is onder meer het volgende bepaald:
“ BESTUUR
Artikel 5
1. Het bestuur bestaat uit ten minste drie (3) (…) personen.
Het aantal bestuursleden wordt door de raad van toezicht met algemene stemmen vastgesteld.
2. (…)
3. De bestuursleden worden benoemd door de raad van toezicht.
4. (…)
Artikel 9
1. Een lid van het bestuur kan door de raad van toezicht worden geschorst of ontslagen.
2. (…)
RAAD VAN TOEZICHT
(…)
Artikel 24
1. De raad van toezicht heeft tot taak voortdurend toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de stichting.
Hij staat het bestuur met raad terzijde. De raad van toezicht is bevoegd de uitvoering van besluiten van het bestuur te schorsen en is niet gehouden over zijn handelingen verantwoording af te leggen aan het bestuur.
2. Het bestuur verschaft de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak noodzakelijke gegevens.
3. Indien het bestuur komt te ontbreken neemt de raad van toezicht tijdelijk het bestuur waar.
4. (…) “
2.3 Het bestuur van eiseres bestond gedurende de periode waarop de onderhavige naheffingsaanslag ziet uit een voorzitter, een secretaris/penningmeester en een algemeen bestuurslid. In 2007 hebben twee bestuursleden, naast hun bestuurstaken waarvoor zij een vrijwilligersvergoeding ontvingen, uitvoerende taken voor eiseres op zich genomen, welke taken eerst waren uitbesteed aan derden, en waarvoor zij een aparte vergoeding hebben ontvangen.
2.4 Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van eiseres van 23 april 2007 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld naar de vergoedingen die aan de bestuursleden van eiseres zijn verstrekt. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 29 februari 2008 (hierna: het rapport). In het rapport staat onder meer vermeld dat het algemeen bestuursl[B] (hierna: [B]) is belast met de afhandeling van klachten van huurders en dat hij de uitvoering van het meerjarenonderhoudsplan, dat door derden wordt gedaan, bewaakt. Vanaf 1 april 2007 heeft [B] daarvoor € 360 per week ontvangen, gebaseerd op 20 uur per week tegen een uurtarief van € 18. De secretaris/penningmees[C] (hierna: [C]) is belast met de dagelijkse administratie, waarvoor hij sinds 1 april 2007 een vergoeding heeft ontvangen van € 500 per week, gebaseerd op 20 uur per week tegen een uurtarief van € 25. Daarnaast heeft hij een kilometervergoeding ontvangen van € 0,19 per kilometer voor de afstand tussen zijn woonplaats[Q]. In 2006 is [C], die werkzaam was bij de Woningstichting [D], door zijn werkgever gedetacheerd geweest bij eiseres om de bedoelde werkzaamheden uit te voeren en heeft eiseres daarvoor een detacheringsvergoeding van € 2.000 per maand aan de Woningstichting [D] betaald.
2.5 Op basis van de bevindingen is in het rapport geconcludeerd dat [B] en [C] in een dienstbetrekking staan tot eiseres als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964), althans dat de arbeidsverhouding als een fictieve dienstbetrekking kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 2c, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Vervolgens heeft verweerder eiseres aangemerkt als inhoudingsplichtige en de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
2.6 Tegen de naheffingsaanslag heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt. Op 17 december 2008 is eiseres gehoord. Van het horen is een verslag gemaakt, waarover eiseres bij brief van 19 januari 2009 haar zienswijze heeft gegeven.
2.7 Bij uitspraak op bezwaar van 17 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. Geschil
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en de bestuurders [B] en [C].
3.2 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 1 van de Wet LB 1964, voorzover thans van belang, wordt onder de naam ‘loonbelasting’ een directe belasting geheven van werknemers of hun inhoudingsplichtige.
4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wet LB 1964 wordt onder werknemer onder meer verstaan de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Om te kunnen spreken van een dienstbetrekking in hiervoor bedoelde zin, zal aan de volgende voorwaarden van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moeten zijn voldaan:
- er moet een gezagsverhouding bestaan tussen degene die de arbeid opdraagt en degene die de arbeid verricht;
- de werknemer is verplicht tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende zekere tijd, en
- de werkgever heeft een verplichting tot het betalen van loon.
4.3 Partijen houdt met name verdeeld de vraag of sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en [B] en [C]. Volgens eiseres kan het toezicht door de raad van toezicht niet worden aangemerkt als het uitoefenen van gezag over [B] en [C], nu de raad van toezicht in de praktijk geen bindende aanwijzingen geeft en in feite op afstand toezicht houdt. Voorts heeft eiseres, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juli 1980 (WW 1979/818 + 819, RSV 1981/12), erop gewezen dat de uitvoerende werkzaamheden zozeer zijn verweven met de gewone bestuurstaken van [B] en [C], dat die werkzaamheden als bestuurswerkzaamheden moeten worden aangemerkt en op die grond niet onder een dienstbetrekking kunnen vallen. Een bestuurder van een stichting staat volgens eiseres immers niet in een gezagsverhouding tot die stichting. Tot slot is volgens eiseres van belang dat [B] en [C] vrijwillig de werkzaamheden verrichten op een wijze die zij zelf kunnen bepalen en dat zij dat doen vanuit een moreel gevoelde verplichting.
4.4 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de bestuursleden van de stichting en de raad van toezicht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.5 Uit de statuten blijkt dat de raad van toezicht het hoogste orgaan van eiseres is, aan wie het bestuur informatie moet verschaffen en die de handelingen en besluiten van het bestuur controleert en zo nodig schorst. In voorkomend geval – zoals een conflictsituatie – is de raad van toezicht bevoegd om één of meerdere bestuursleden te schorsen zonder daarover verantwoording bij het bestuur te hoeven afleggen. Ook uit de door verweerder overgelegde passages uit het jaarverslag van eiseres over 2006 blijkt dat de raad van toezicht het doen en laten van het bestuur controleert en zo nodig zijn bezwaren tegen bestuursbesluiten kenbaar maakt. Uit die passages blijkt verder dat de raad van toezicht regelmatig met het bestuur over het functioneren van het bestuur spreekt en dat de raad van toezicht toezicht houdt op het uitvoering geven aan de door het bestuur genomen besluiten. Gelet hierop, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat de raad van toezicht zo nodig aanwijzingen geeft aan [B] en [C] over de wijze waarop zij hun (uitvoerende) taken moeten verrichten, zodat sprake is van een gezagsrelatie. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 juni 2006 (05/3443 ALGEM, LJN AY3591), waarin in een vergelijkbare zaak door de Centrale Raad van Beroep tot een gezagsverhouding is geconcludeerd.
4.6 Dat in de praktijk, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft gesteld, de raad van toezicht zijn hierboven genoemde bevoegdheden weinig of niet gebruikt, doet – wat er overigens van die stelling zij – niet af aan het bestaan van die bevoegdheid noch aan het daadwerkelijk uitgeoefende toezicht zoals dat blijkt uit het jaarverslag. De door eiseres aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 juli 1980 kan hieraan evenmin afdoen, nu in die zaak de betrokken voorzitter van de stichtingsbesturen op grond van de statuten juist een overheersende en onafzetbare positie innam ten opzichte van de andere bestuursleden en een hoger orgaan in de stichting ontbrak.
4.7 Nu voorts, zoals niet is weersproken door eiseres, sprake is van een verplichting voor [B] en [C] om persoonlijk de werkzaamheden te verrichten gedurende een zekere tijd en op eiseres de verplichting rust tot het betalen van de vastgestelde vergoedingen, terwijl vast staat dat [B] en [C] gemiddeld 20 uur per week aan hun werkzaamheden besteden en de vergoedingen het niveau van een kostenvergoeding te boven gaan, is ook voldaan aan de overige vereisten van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Gelet hierop, heeft verweerder eiseres terecht aangemerkt als inhoudingsplichtige en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Gelet hierop, en nu overigens de hoogte van de naheffingsaanslag niet in geschil is, behoeft aan de subsidiaire stellingen van partijen niet meer te worden toegekomen.
4.8 De conclusie moet zijn dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. J.J. Catsburg en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 25 maart 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.