FED 1987/464:In Belgie wonende Nederlander draagt, door middel van een aandelenruil, zijn aandelen in een Nederlandse groep vennootschappen (fiscale eenheid) over aan een Antilliaanse houdstermaatschappij. De Antilliaanse houdstermaatschappij verkoopt vervolgens de aandelen aan een door haar opgerichte Nederlandse dochter die de koopsom schuldig blijft en opgenomen wordt in de fiscale eenheid. De inspecteur besluit geen rekening te houden met de overeenkomst van geldlening. Het hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur aangezien met de rechtshandelingen geen wezenlijke verandering van de feitelijke verhoudingen is beoogd en zij tot resultaat hebben dat voor het vervolg de heffing van vennootschapsbelasting gedeeltelijk onmogelijk wordt gemaakt. Een beschikking genomen op de voet van art. 15 Wet Vpb. 1969 kan als regel niet het vertrouwen wekken dat de fiscus afziet van toepassing van art. 31 AWR.