HR, 17-09-2004, nr. 38 662
ECLI:NL:HR:2004:AR2314
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-09-2004
- Zaaknummer
38 662
- LJN
AR2314
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AR2314, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑09‑2004; (Cassatie)
- Wetingang
art. 3d Ziekenfondswet
- Vindplaatsen
FED 2005/11 met annotatie van P. KAVELAARS
WFR 2004/1402, 1
Belastingadvies 2004/19.12
V-N 2004/50.4 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/1379 met annotatie van drs. M. Schuver-Bravenboer
Uitspraak 17‑09‑2004
Inhoudsindicatie
Ziekenfondszaak. Beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Nr. 38.662
17 september 2004
BK
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 2002, nr. P01/00874, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 3d, lid 2, van de Ziekenfondswet (tekst 2001; hierna: de Wet).
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
De Inspecteur heeft bij beschikking verklaard dat belanghebbende wat betreft het jaar 2001 voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3d, lid 1, van de Wet. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Voor het Hof heeft belanghebbende een beroep gedaan op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Zijn daartoe gehouden betoog komt erop neer dat hij door artikel 3d van de Wet ertoe wordt gedwongen zijn particuliere verzekering te verlaten en zich aan te sluiten bij een ziekenfonds, dat hem onder omstandigheden meer kost en daarvoor minder levert, en dat hij bij een stijging van zijn inkomen zich weer particulier zal moeten verzekeren, hetgeen niet mogelijk is zonder uitsluitingen of premieverhoging dan wel met de beperkingen van de standaardpakketpolis. Het Hof heeft dit beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM verworpen. Daartegen keert zich het vierde middel.
3.2. De Wet Zelfstandigen in Zfw dient een algemeen belang, hierin bestaande dat ook zelfstandigen uit de lagere inkomensgroepen een gegarandeerde toegang hebben tot een volledige ziektekostenverzekering tegen een betaalbare, want aan het inkomen gerelateerde premie. Deelname is verplicht gesteld omdat met een vrijwillige verzekering de deur naar zelfselectie zou worden opengezet, waardoor het financiële draagvlak van de verzekering te zeer zou worden aangetast (Kamerstukken II 1998/1999, 26 553, nr. 5, blz. 2, en Kamerstukken I 1999/2000, 26 553, nr. 28a, blz. 6). Kennelijk en niet onbegrijpelijk was de wetgever van oordeel dat ook voor de laagste inkomensgroepen de premie voor zo'n verzekering slechts betaalbaar kan worden gehouden door deelname aan die verzekering verplicht te stellen. Zulks in aanmerking genomen kan niet worden gezegd dat geen redelijke verhouding bestaat tussen voormeld algemeen belang en de nadelige gevolgen die in individuele gevallen kunnen voortvloeien uit beëindiging van een lopende particuliere ziektekostenverzekering.
Reeds op deze grond faalt het middel. In het midden kan blijven of de Wet Zelfstandigen in Zfw leidt tot ontneming of regulering van een possession/bien in de zin van het Eerste Protocol bij het EVRM.
3.3. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2004.