HR, 19-04-2000, nr. 35 347
ECLI:NL:HR:2000:AA5549
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-04-2000
- Zaaknummer
35 347
- LJN
AA5549
- Roepnaam
Schattingsjurisprudentie
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA5549, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑04‑2000; (Cassatie)
- Wetingang
art. 13 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
BNB 2000/226 met annotatie van R.J. DE VRIES
WFR 2000/701, 4
V-N 2000/21.15 met annotatie van Redactie
NTFR 2000/673 met annotatie van Drs. N.M. Ligthart
Uitspraak 19‑04‑2000
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35347
19 april 2000
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage van 20 april 1999 betreffende na te melden beschikking inzake vennootschapsbelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij beschikking van 29 april 1995 heeft de Inspecteur de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1990 betreffende belanghebbende, ter zake van verrekening van een over het jaar 1992 geleden verlies, verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 344.242,--. Deze beschikking is op het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift geconcludeerd dat ’s Hofs uitspraak niet in stand zal kunnen blijven.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende hield tot 8 april 1992 alle 1.100 aandelen, nominaal f 1.000,-- per aandeel, in A B.V.. Op 8 april 1992 heeft belanghebbende de aandelen A B.V. verkocht en geleverd aan B B.V., van welke vennootschap de rechtsvorm en de naam nadien zijn gewijzigd in C N.V. . De tussen belanghebbende en C N.V. gesloten overeenkomst van koop en verkoop van de aandelen A B.V. houdt - voorzover in cassatie van belang - in: “Artikel 2 De door koper aan verkoper te betalen maximale koopsom bedraagt f 41.500.000 (…) 2.6. De koopsom is onder meer gebaseerd op een geprognotiseerde winst voor belastingen over het boekjaar 1992 van f 15.000.000 (…) 2.7. Verkoper garandeert aan koper dat de hiervoor genoemde winst voor belastingen over het boekjaar 1992 zal worden behaald. Indien dit gegarandeerde winstbedrag ad f 15.000.000 niet wordt behaald betaalt verkoper aan koper binnen 14 dagen na het gereedkomen van de jaarstukken 1992 een bedrag dat gelijk is aan de gegarandeerde winst verminderd met de werkelijk behaalde winst, zulks tot een maximum van f 5.000.000. (…). Artikel 4 Alle schade, waaronder begrepen de te maken kosten voor adviseurs en deskundigen, welke koper lijdt of zal lijden in geval een of meer van de in deze overeenkomst genoemde garanties onjuist of onvolledig blijken te zijn, zal worden verrekend en in mindering worden gebracht op de koopsom c.q. door de verkoper aan de koper worden vergoed binnen 14 dagen na opgave van deze schade door koper van verkoper.”.
De winst vóór vennootschapsbelasting van A B.V. over het boekjaar 1992 bedroeg volgens de vastgestelde jaarrekening f 5.919.000,--. Begin 1993 is tussen belanghebbende en C N.V. discussie ontstaan omtrent de in de koopovereenkomst vervatte garantiebepalingen, onder meer ten aanzien van de winst van A B.V. over het boekjaar 1992. Tussen partijen zijn in 1993 onderhandelingen op gang gekomen, waarbij zowel belanghebbende als C N.V. zich heeft laten bijstaan door externe adviseurs.
Op 15 oktober 1993 hebben belanghebbende en C. N.V. een overeenkomst van dading getekend. Voorzover in cassatie van belang houdt deze overeenkomst het volgende in: “Artikel 1 Forgeron voldoet aan C N.V. een bedrag van fl. 5.000.000 op de datum van deze overeenkomst. Artikel 2 Van het bedrag van fl. 5.000.000 wordt toegerekend aan de hierna volgende posten: (…) bijdrage in juridische kosten EMG fl. 500.000 (…). Artikel 4 Een bedrag gelijk aan fl. 5.000.000 minus de in artikel 2 genoemde bedragen, wordt voldaan als schadevergoeding ten titel van wanprestatie”. Belanghebbende heeft het in de overeenkomst van dading genoemde bedrag van f 5.000.000,-- voldaan. De overeenkomst van koop en verkoop van de aandelen A B.V. is niet ontbonden.
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de Inspecteur het door belanghebbende over het jaar 1992 aangegeven verlies van f 5.869.238,-- terecht heeft gecorrigeerd met een bedrag van f 3.840.423,--, dat belanghebbende ten laste van het resultaat 1992 heeft gebracht in verband met het geschil met C N.V., en met een bedrag van f 500.000,--, dat belanghebbende voor vergoeding van de juridische kosten aan C N.V. heeft betaald.
3.3. Het Hof heeft - voorzover in cassatie van belang - geoordeeld: dat het bedrag van f 3.840.423,-- moet worden geacht te strekken tot vermindering van de in de koopovereenkomst overeengekomen maximaal te betalen koopsom voor alle aandelen A B.V.; dat daaraan niet afdoet dat partijen bij de overeenkomst van dading dit bedrag een schadevergoeding ten titel van wanprestatie noemden; dat alsdan de terugbetaling van dit bedrag onder de negatieve voordelen uit hoofde van een deelneming in de zin van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 valt; dat ook het bij de dadingsovereenkomst overeengekomen bedrag van
f 500.000,-- als bijdrage in de door de koper te maken juridische kosten strekt tot vermindering van de koopsom; dat derhalve ook dit gedeelte van de terugbetaling een negatief voordeel uit deelneming vormt.
3.4. Het eerste middel betoogt dat het oordeel van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting aangezien een wijziging van de verkoopprijs van de aandelen A B.V. op grond van feiten en omstandigheden die zich voordoen na de vervreemding van deze aandelen - in het onderhavige geval ten aanzien van de overeengekomen winstgarantie-verplichting - niet als een negatief voordeel uit deelneming kan worden aangemerkt.
Bij de vervreemding van een deelneming moet met het oog op de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de heffing van de vennootschapsbelasting onderscheid worden gemaakt tussen hetgeen op het tijdstip van de vervreemding betrekking heeft op de deelneming zelf, beoordeeld naar de feiten en omstandigheden zoals zij op dat tijdstip zijn, en hetgeen betrekking heeft op ontwikkelingen na dat tijdstip. Zulks brengt mee dat beoordeeld naar het tijdstip van de vervreemding van de aandelen Safe de geschatte waarde van de garantie-verplichting, voorzover betrekking hebbend op de na de vervreemding te realiseren winst, die belanghebbende bij die vervreemding op zich genomen heeft, bij de berekening van het in de deelnemingsvrijstelling vallende positieve winstbestanddeel in aanmerking dient te worden genomen. Hetgeen belanghebbende nadien uit hoofde van de evenbedoelde verplichting meer moest uitleggen dan de in aanmerking te nemen geschatte waarde, behoort ten laste van haar belastbare winst te komen. Nu het Hof niet aan zijn oordeel vorenbedoeld onderscheid ten grondslag heeft gelegd, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het eerste middel slaagt derhalve.
3.5. Het tweede middel, dat zich richt tegen ’s Hofs oordeel inzake de hiervóór in 3.1 genoemde bijdrage van f 500.000,-- van belanghebbende in de juridische kosten van C N.V., slaagt op grond van het hiervóór in 3.4 overwogene eveneens.
3.6. Gelet op het hiervóór in 3.4 en 3.5 overwogene, kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 340,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 19 april 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Van Amersfoort en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.