HR, 24-09-1997, nr. 32 756
ECLI:NL:HR:1997:AA3264
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-1997
- Zaaknummer
32 756
- LJN
AA3264
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3264, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑09‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
FED 1997/765 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
V-N 1997/3588, 26 met annotatie van Redactie
Uitspraak 24‑09‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Ge rechtshof te Amsterdam van 10 september 1996 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1992 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 77.377,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de
uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest ge hecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. Belanghebbende bewoont een hem in eigendom toebehorend pand dat ingeschreven staat in het monumentenregister. Het pand werd door de vorige eigenaar deels als eigen woning gebruikt en deels - elk der drie verdiepingen afzonderlijk - verhuurd. Belangheb bende heeft diverse werkzaamheden - bouwkundige veranderingen en onderhoud - aan het pand laten verrichten. De Inspecteur heeft geweigerd van de door belanghebbende in 1992 terzake van deze werkzaamheden gemaakte kosten een bedrag van f 90.677,-- als af trekbare kosten van onderhoud in aanmerking te nemen. 3.2. Het Hof heeft belanghebbende in het gelijk gesteld op grond van zijn oordeel dat de aan het pand uitgevoerde werkzaamheden naar aard en bedoeling niet zodanig ingrijpend zijn geweest dat gesproken moet worden van een radicale vernieuwing, maar vooral ertoe hebben gestrekt om het pand, zoals het bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruit gang op te heffen. 3.3. Het middel, dat dit oordeel bestrijdt, berust op het betoog dat aan de voorheen bestaande vier bronnen van inkomen dusdanige werkzaamheden zijn verricht dat één bron is ontstaan, zodat de met die werkzaamheden samenhangende kosten gerekend behoren te worden tot de stichtingskosten van die ene bron en mitsdien niet voor aftrek in aanmerking komen. 3.4. Het middel faalt. Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 heeft het Hof hier terecht beslissend geacht of de werkzaamheden die belanghebbende heeft doen verrichten al dan niet ertoe hebben gestrekt om het pand, zoals dat bij de aanvang van de verbouwing bestond, in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen. Daarbij is niet van doorslaggevend belang of al dan niet bronnen worden samengevoegd dan wel nieuwe bronnen worden gecreëerd.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht, gelet op de inhoud van het procesdossier, termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad - verwerpt het beroep en - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 24 september 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep in cassatie een recht geheven van f 300,--.