Hof 's-Hertogenbosch, 10-12-2003, nr. 02/4623
ECLI:NL:GHSHE:2003:AO2336
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-12-2003
- Zaaknummer
02/4623
- LJN
AO2336
- Vakgebied(en)
Schenk- en erfbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2003:AO2336, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑12‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 32 Successiewet 1956
- Vindplaatsen
V-N 2004/27.23 met annotatie van Redactie
NTFR 2004/166
Uitspraak 10‑12‑2003
Inhoudsindicatie
In de aangifte voor het recht van successie is voor de verkrijging van belanghebbende een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 32, eerste lid, sub 9, van de Successiewet 1956 (hierna: de werknemersvrijstelling). Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de werknemersvrijstelling niet toegepast. Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen deze aanslag. Na de zitting is tussen partijen uitsluitend nog in geschil de vraag of in het onderhavige geval de werknemersvrijstelling van toepassing is.
BELASTINGKAMER
Nr. 02/04623
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y (hierna: belanghebbende), erfgename van wijlen mevrouw A, overleden in januari 2001 (hierna: erflaatster) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag in het recht van successie.
Onderzoek ter zitting
Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 26 november 2003 te 's-Hertogenbosch.
Daar is toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van de heer B, alsmede, de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 10 december 2003, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing:
Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, vermindert de aanslag in die zin dat de belastbare verkrijging van belanghebbende wordt verminderd tot nihil, gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,=, veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 12,=, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
De Gronden:
1. In januari 2001 is in haar woonplaats overleden erflaatster, laatstelijk gewoond hebbende te Q. Blijkens de op 1 oktober 2001 ingediende aangifte voor het recht van successie liet zij na een vermogen van ƒ 149.991. Bij testament heeft erflaatster ƒ 110.000,= gelegateerd, onder meer aan liefdadigheidsinstellingen en voor het overige belanghebbende tot enige erfgename benoemd. Tot executeur-testamentair is benoemd de heer B voornoemd.
2. Belanghebbende heeft gedurende 11 jaar 8 uur per week huishoudelijke hulp aan erflaatster verleend. Het contact met erflaatster is ontstaan doordat belanghebbende reeds voor twee andere bewoonsters van de "Rflat" (waar ook erflaatster in woonde) huishoudelijke werkzaamheden verrichtte. De verhouding van belanghebbende met erflaatster was puur zakelijk en vergelijkbaar met de verhouding die belanghebbende had met bovengenoemde 2 andere bewoonsters. Van belanghebbende werd verwacht dat zij elke week verscheen bij erflaatster en zij verscheen dan ook op vaste tijdstippen (2 ochtenden in de week). Belanghebbende kreeg dan aanwijzingen van erflaatster met betrekking tot de door haar te vervullen werkzaamheden en die aanwijzingen volgde zij dan ook op. Zij kreeg onder andere opdracht boodschappen voor erflaatster te doen, waarbij zij een lijstje meekreeg van erflaatster met daarop de boodschappen die gehaald moesten worden. Zij mocht daar niet van afwijken. Verder verrichtte zij huishoudelijke werkzaamheden. Belanghebbende kreeg hiervoor een beloning van ƒ 25,= per maand. Daarnaast heeft erflaatster belanghebbende toegezegd het later "verder goed met haar te maken".
3. In de aangifte voor het recht van successie is voor de verkrijging van belanghebbende een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 32, eerste lid, sub 9, van de Successiewet 1956 (hierna: de werknemersvrijstelling). Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de werknemersvrijstelling niet toegepast. Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen deze aanslag.
4. Na de zitting is tussen partijen uitsluitend nog in geschil de vraag of in het onderhavige geval de werknemersvrijstelling van toepassing is. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
5. Naar het oordeel van Hof was er, gezien de in onderdeel 2. opgenomen feiten sprake van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en erflaatster.
6. Daarnaast was er naar het oordeel van Hof sprake van loon gezien de beloning van ƒ 25,= per maand die belanghebbende ontving en de toezegging van erflaatster het later goed te maken met belanghebbende.
7. Nu bovendien tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende arbeid verrichtte, werd naar het oordeel van Hof aan alle constitutieve eisen van een dienstbetrekking voldaan en kan belanghebbende worden aangemerkt als werknemer in de zin van de werknemersvrijstelling. Een en ander wordt niet anders doordat de arbeid vrijwillig werd verricht.
8. Vervolgens dient de vraag te worden gesteld of het "verkregene kan worden beschouwd als de voldoening aan een ter zake van de verrichte arbeid bestaande natuurlijke verbintenis". Centraal is hierbij de vraag of naar objectieve maatstaven sprake is van een dringende morele verplichting van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als een voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt (artikel 6:3 BW).
9. Het Hof is van oordeel dat sprake is van een natuurlijke verbintenis in de bovenbedoelde zin, gezien de zeer minimale vergoeding die belanghebbende ontving, de lange relatie tussen belanghebbende en erflaatster en de belofte van erflaatster aan belanghebbende "het later goed te maken".
10. Gezien het vorenoverwogene komt het Hof tot de conclusie dat in het onderhavige geval voldaan is aan de vereisten voor toepassing van de werknemersvrijstelling, zodat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is en dient te worden beslist als hiervoor vermeld.
Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft enkel recht op vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Deze kosten worden becijferd op basis van het openbaar vervoer 2e klasse op een bedrag van € 12,=. Het Hof acht deze kosten redelijk en in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en F. Sonneveldt, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigeheid van C.A. Blokx-van Roosmalen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 december 2003.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 12 december 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 43,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak ook een griffierecht van € 174,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.