HR, 10-01-2001, nr. 35 782
ECLI:NL:HR:2001:AA9393
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2001
- Zaaknummer
35 782
- LJN
AA9393
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AA9393, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑01‑2001; (Cassatie)
- Wetingang
art. 29a Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
BNB 2001/270 met annotatie van M.W.C. FETERIS
WFR 2001/61, 1
V-N 2001/16.8 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/86 met annotatie van Mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
Uitspraak 10‑01‑2001
Inhoudsindicatie
-
Nr. 35782
10 januari 2001
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, nr. 98/4158 VS, van 18 november 1999 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Tweede Meervoudige Belastingkamer van dat Hof van 25 juni 1999 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting, aanslagnummer 001, en de daarbij genomen boetebeschikking.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekend met ontvangstbevestiging verzonden brief van 24 maart 2000, geadresseerd aan het in het beroepschrift opgegeven adres a-straat 1, 0000 AA Z, gewezen op de verschuldigdheid ingevolge artikel 29a, leden 1 en 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van griffierecht ter zake van het beroep in cassatie, te betalen binnen de bij artikel 29a, lid 4, van voormelde Wet in samenhang met artikel 8:41, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde termijn van vier weken.
Belanghebbende is in gebreke gebleven het griffierecht te betalen.
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 3 mei 2000 in de gelegenheid gesteld de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen. In haar brief van 18 mei 2000 heeft belanghebbende aangevoerd dat zij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen, aangezien zij vele schulden heeft en slechts in het genot is van een bijstandsuitkering. Daargelaten of dat het geval is, maakt zulks het achterwege laten van betaling echter niet verschoonbaar. Er is geen grond aangevoerd die de conclusie zou kunnen rechtvaardigen dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Nu het beroep mede een boete betreft, moet worden beoordeeld of de heffing van het griffierecht in strijd is met het in artikel 6, lid 1, EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. Daarbij moet worden vooropgesteld dat niet iedere heffing van griffierecht in strijd is met het evenvermelde recht op toegang tot de rechter, aangezien bedoelde verdragsbepaling zich slechts verzet tegen heffing van een zodanig bedrag aan griffierecht, dat dit - mede gelet op de voor de belastingplichtige in het geding zijnde belangen - een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter vormt (HR 17 juni 1992, nr. 27723, BNB 1992/277). Van het in het onderhavige geval in cassatie verschuldigde griffierecht van ƒ 160,-- kan niet worden gezegd dat het de toegang tot de rechter wezenlijk belemmert.
Het beroep in cassatie moet mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is op 10 januari 2001 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.