Volgens P.J.A. Adriani kan men vier stelsels van heffing van successierecht (sinds 2010: erfbelasting) onderscheiden, te weten:
I.
Belasting van de nalatenschap als geheel, waarbij twee variaties mogelijk zijn:
a.
belast wordt het gehele vermogen, zoals de erflater dit bezat, bijvoorbeeld Estate duty in Engeland. Sterft een vruchtgebruiker, dan wordt geheven over de volle eigendom die door zijn overlijden 'vrijkomt';
b.
belast wordt het gehele vermogen, zoals dit door de gezamenlijke erfgenamen of andere rechtsopvolgers wordt verkregen. De Federal Estate Tax in de USA belast het door overlijden van een vruchtgebruiker 'vrijgekomen' vermogen niet.
II.
Belasting van de verkrijgingen door de erfgenamen en verdere rechtsopvolgers.
De bedoeling van dit stelsel is het belasten van de verrijking bij de erfgenamen enz., zulks onafhankelijk van de persoon van de erflater of van zijn woonplaats. Dit stelsel komt voor in het Duitse successierecht;
III.
Belasting van de overgang van tot de nalatenschap behorende zaken.
Dit stelsel was ingevolge Frimairewet, jaar VII van toepassing in Frankrijk. Niet de nalatenschap als geheel, niet de verkrijging als geheel, doch de overgang van vermogensbestanddelen wordt belast; roerende zaken naar een bepaald tarief, onroerende zaken naar een ander tarief, beide tarieven variërend naar de verwantschap. Dit systeem, ook in Spanje toegepast, is door beide landen verlaten. Dit stelsel is terug te vinden in het recht van overgang; en
IV.
Belasting van de overgang van het nagelaten vermogen.
Combinatie van stelsels komt zeer veel voor; bijvoorbeeld
Duitsland
— stelsels II en IV;
Engeland
— stelsels I en III;
Nederland
— stelsels III en IV.
Het blijkt dat stelsel IV het meest algemeen is, doch dat stelsel III dikwijls mede wordt toegepast, indien vermogensbestanddelen binnen het territoir van een staat zijn nagelaten door een erflater, die elders zijn woonplaats had. Hierbij doet zich dan de mogelijkheid voor dat stelsel III is beperkt tot onroerende zaken, wat in België, Luxemburg, Noorwegen, Polen, Oostenrijk, Joegoslavië, Portugal en Ierland het geval is.
Doch stelsel III kan zich ook uitstrekken tot roerend vermogen. Dit is onder andere het geval in Nederland, USA, Engeland, Denemarken, Finland, Bulgarije, Roemenië, Tsjecho-Slowakije, Italië, Zweden en enige Zwitserse kantons.
In brief Staatssecretaris van Financiën van 26 oktober 2001, nr. WDB2001/622, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, V‑N 2001/58.25, is het heffingssysteem met betrekking tot successie- en schenkingsrecht in Nederland en een aantal andere landen als volgt omschreven:
Nederland
In Nederland worden erf- en schenkbelasting (tot en met 2009: successie- of schenkingsrecht) geheven wanneer iemand op het moment van zijn overlijden of het moment van schenken in Nederland woont. Waar de erfgenamen/begiftigden wonen, doet niet ter zake. Dit aanknopingspunt voor het heffen van belasting staat bekend onder het woonplaatsbeginsel. Daarnaast komt in de Successiewet 1956 ook het nationaliteitsbeginsel voor. Art. 3, eerste lid, SW 1956 bepaalt dat indien een Nederlander Nederland metterwoon verlaat en binnen tien jaar een schenking doet of overlijdt, hij geacht wordt op het moment van die schenking of het overlijden toch nog in Nederland te hebben gewoond.
Voor het aanknopingspunt van de heffing is de woonplaats van de erflater/schenker van belang, de belasting wordt echter geheven van de verkrijger(s).
Literatuur
Literatuur
Cahiers de droit fiscal international, deel LIII, tweede stuk, bevattende de rapporten van het 22e congres van de International Fiscal Association 1968 te Montevideo over de territoriale begrenzing van de bevoegdheden van fiscale autoriteiten inzake successie- en vermogensbelastingen, besproken door J.K. Moltmaker in WFR 1969/4956.
Van Arendonk-Verbrugge, De nieuwe Successiewet 1956, p. 7, Deventer: Kluwer 1985.
Schuttevâer-Zwemmer, De Nederlandse Successiewetgeving, V 4, Deventer: Kluwer 1998 (vijfde druk).
Werkgroep modernisering successiewetgeving, 'De warme, de koude en de dode hand', onderdeel 1.3, Den Haag: Ministerie van Financiën 2000. In het rapport wordt het stelsel van de Successiewet omschreven als een mengvorm van een nalatenschapsbelasting en een verkrijgingsbelasting. De overgang naar een zuivere nalatenschapsbelasting is naar het oordeel van de werkgroep niet in overeenstemming met de heersende maatschappelijke opvattingen. Voor een stelselherziening bestaat dan ook geen aanleiding.
F. Sonneveldt, 'De ideale Successiewet vanuit rechtsvergelijkend perspectief', WPNR 2004/6576. In dit themanummer Successiewet beziet schrijver vanuit internationaal perspectief of en zo ja, op welke wijze, invulling kan worden gegeven aan een heffing bij overlijden. Hij concludeert onder meer dat in een internationaal kader een ideale Successiewet wordt geflankeerd door een uitgebreid verdragennet en een degelijke eenzijdige regeling ter voorkoming van dubbele belasting. Op beide punten valt voor Nederland nog veel eer te behalen.
H.F. van der Weerd-van Joolingen, 'De verkrijger in de nieuwe Successiewet', WFR 2009/6818, p. 833, gaat ter gelegenheid van het wetsvoorstel 31 930 in op de vraag of invoering van een zuivere verkrijgingsbelasting (internationaal) haalbaar is. Na analyse van een aantal buitenlandse heffingssystemen komt zij tot de conclusie dat dit niet op onoverkomelijke bezwaren hoeft te stuiten.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.5.3
Aant. 1.5.3 Systemen van heffing van successierecht/erfbelasting
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123 en V-N 2024/47.60
01-08-1956 tot: -
Vakstudie Successiewet, aanhef SW 1956, aant. 1.5.3
Schenk- en erfbelasting / Algemeen
Successiewet 1956 aanhef regeling
Beschouwing
Volgens P.J.A. Adriani kan men vier stelsels van heffing van successierecht (sinds 2010: erfbelasting) onderscheiden, te weten:
Belasting van de nalatenschap als geheel, waarbij twee variaties mogelijk zijn:
belast wordt het gehele vermogen, zoals de erflater dit bezat, bijvoorbeeld Estate duty in Engeland. Sterft een vruchtgebruiker, dan wordt geheven over de volle eigendom die door zijn overlijden 'vrijkomt';
belast wordt het gehele vermogen, zoals dit door de gezamenlijke erfgenamen of andere rechtsopvolgers wordt verkregen. De Federal Estate Tax in de USA belast het door overlijden van een vruchtgebruiker 'vrijgekomen' vermogen niet.
Belasting van de verkrijgingen door de erfgenamen en verdere rechtsopvolgers.
De bedoeling van dit stelsel is het belasten van de verrijking bij de erfgenamen enz., zulks onafhankelijk van de persoon van de erflater of van zijn woonplaats. Dit stelsel komt voor in het Duitse successierecht;
Belasting van de overgang van tot de nalatenschap behorende zaken.
Dit stelsel was ingevolge Frimairewet, jaar VII van toepassing in Frankrijk. Niet de nalatenschap als geheel, niet de verkrijging als geheel, doch de overgang van vermogensbestanddelen wordt belast; roerende zaken naar een bepaald tarief, onroerende zaken naar een ander tarief, beide tarieven variërend naar de verwantschap. Dit systeem, ook in Spanje toegepast, is door beide landen verlaten. Dit stelsel is terug te vinden in het recht van overgang; en
Belasting van de overgang van het nagelaten vermogen.
Combinatie van stelsels komt zeer veel voor; bijvoorbeeld
Duitsland
— stelsels II en IV;
Engeland
— stelsels I en III;
Nederland
— stelsels III en IV.
Het blijkt dat stelsel IV het meest algemeen is, doch dat stelsel III dikwijls mede wordt toegepast, indien vermogensbestanddelen binnen het territoir van een staat zijn nagelaten door een erflater, die elders zijn woonplaats had. Hierbij doet zich dan de mogelijkheid voor dat stelsel III is beperkt tot onroerende zaken, wat in België, Luxemburg, Noorwegen, Polen, Oostenrijk, Joegoslavië, Portugal en Ierland het geval is.
Doch stelsel III kan zich ook uitstrekken tot roerend vermogen. Dit is onder andere het geval in Nederland, USA, Engeland, Denemarken, Finland, Bulgarije, Roemenië, Tsjecho-Slowakije, Italië, Zweden en enige Zwitserse kantons.
In brief Staatssecretaris van Financiën van 26 oktober 2001, nr. WDB2001/622, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, V‑N 2001/58.25, is het heffingssysteem met betrekking tot successie- en schenkingsrecht in Nederland en een aantal andere landen als volgt omschreven:
Nederland
In Nederland worden erf- en schenkbelasting (tot en met 2009: successie- of schenkingsrecht) geheven wanneer iemand op het moment van zijn overlijden of het moment van schenken in Nederland woont. Waar de erfgenamen/begiftigden wonen, doet niet ter zake. Dit aanknopingspunt voor het heffen van belasting staat bekend onder het woonplaatsbeginsel. Daarnaast komt in de Successiewet 1956 ook het nationaliteitsbeginsel voor. Art. 3, eerste lid, SW 1956 bepaalt dat indien een Nederlander Nederland metterwoon verlaat en binnen tien jaar een schenking doet of overlijdt, hij geacht wordt op het moment van die schenking of het overlijden toch nog in Nederland te hebben gewoond.
Voor het aanknopingspunt van de heffing is de woonplaats van de erflater/schenker van belang, de belasting wordt echter geheven van de verkrijger(s).
Literatuur
Cahiers de droit fiscal international, deel LIII, tweede stuk, bevattende de rapporten van het 22e congres van de International Fiscal Association 1968 te Montevideo over de territoriale begrenzing van de bevoegdheden van fiscale autoriteiten inzake successie- en vermogensbelastingen, besproken door J.K. Moltmaker in WFR 1969/4956.
Van Arendonk-Verbrugge, De nieuwe Successiewet 1956, p. 7, Deventer: Kluwer 1985.
Schuttevâer-Zwemmer, De Nederlandse Successiewetgeving, V 4, Deventer: Kluwer 1998 (vijfde druk).
Werkgroep modernisering successiewetgeving, 'De warme, de koude en de dode hand', onderdeel 1.3, Den Haag: Ministerie van Financiën 2000. In het rapport wordt het stelsel van de Successiewet omschreven als een mengvorm van een nalatenschapsbelasting en een verkrijgingsbelasting. De overgang naar een zuivere nalatenschapsbelasting is naar het oordeel van de werkgroep niet in overeenstemming met de heersende maatschappelijke opvattingen. Voor een stelselherziening bestaat dan ook geen aanleiding.
F. Sonneveldt, 'De ideale Successiewet vanuit rechtsvergelijkend perspectief', WPNR 2004/6576. In dit themanummer Successiewet beziet schrijver vanuit internationaal perspectief of en zo ja, op welke wijze, invulling kan worden gegeven aan een heffing bij overlijden. Hij concludeert onder meer dat in een internationaal kader een ideale Successiewet wordt geflankeerd door een uitgebreid verdragennet en een degelijke eenzijdige regeling ter voorkoming van dubbele belasting. Op beide punten valt voor Nederland nog veel eer te behalen.
H.F. van der Weerd-van Joolingen, 'De verkrijger in de nieuwe Successiewet', WFR 2009/6818, p. 833, gaat ter gelegenheid van het wetsvoorstel 31 930 in op de vraag of invoering van een zuivere verkrijgingsbelasting (internationaal) haalbaar is. Na analyse van een aantal buitenlandse heffingssystemen komt zij tot de conclusie dat dit niet op onoverkomelijke bezwaren hoeft te stuiten.