Hof Amsterdam, 18-07-2001, nr. 00/2251
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4822
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
18-07-2001
- Zaaknummer
00/2251
- LJN
AD4822
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4822, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑07‑2001; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2001/1558
Uitspraak 18‑07‑2001
Inhoudsindicatie
Kosten kinderopvang door in gebreke blijven Thuiszorg vormen uitgaven voor extra gezinshulp. Belanghebbende kan de uitgaven echter niet met de vereiste bescheiden onderbouwen.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zevende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Op 27 juni 2000 is van belanghebbende ter griffie een beroepschrift ontvangen. Dit beroepschrift is aangevuld bij een schrijven met dagtekening 27 augustus 2000. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 25 mei 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 105.229. Na bezwaar tegen de aanslag is het belastbaar inkomen in de bestreden uitspraak nader vastgesteld op ƒ 95.474.
Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 93.474. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 30 mei 2001 is belanghebbende verschenen, alsmede A en B namens de inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een verklaring van zijn huisarts overgelegd. Het Hof rekent de verklaring tot de gedingstukken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is geboren in 1946. In het jaar 1995 is zijn echtgenote overleden, waarna belanghebbende achter bleef met drie jonge kinderen. Het overlijden van zijn echtgenote - hetgeen onder dramatische omstandigheden plaatsvond - heeft tot gevolg gehad dat belanghebbende ziek werd. Hij was gedurende het gehele jaar 1997 niet in staat zijn kinderen te verzorgen en zijn huishouden draaiende te houden. Op voorschrift van zijn huisarts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de Stichting Thuiszorg Q. Deze stichting beschikte over te weinig financiële middelen om volledig in de ondersteuningsbehoefte van belanghebbende te kunnen voorzien. Belanghebbende was hierdoor genoodzaakt uitgaven te doen voor enige aanvullende kinderopvang, deels buitenshuis, namelijk ƒ 2.232 voor plaatsing van het jongste kind in een peuterspeelzaal en een bedrag voor losse hulpen. De kosten van deze kinderopvang bedroegen in het jaar 1997 ƒ 3.122.
2.2. Belanghebbende heeft aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 (IB/PVV 1997) gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.615. Daarbij heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 6.691 op zijn inkomen in mindering gebracht als buitengewone lasten wegens uitgaven ter zake van ziekte. Belanghebbende heeft bij het bepalen van de uitgaven ter zake van ziekte de kosten van de kinderopvang in aanmerking genomen.
2.3. De inspecteur heeft met dagtekening 26 januari 2000 de aanslag in de IB/PVV 1997 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 105.229. Bij het opleggen van de aanslag is de inspecteur op een viertal punten van de aangifte afgeweken. Zo heeft de inspecteur belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 4 in plaats van in de door belanghebbende aangegeven tariefgroep 5. De inspecteur heeft voorts een bedrag van ƒ 4.177 in aanmerking genomen voor niet aangegeven inkomsten uit arbeid en hij heeft de aftrek van beroepskosten tot een bedrag van ƒ 11.746 geweigerd. Tenslotte heeft de inspecteur de buitengewone lasten wegens uitgaven ter zake van ziekte gecorrigeerd.
2.4. In de uitspraak op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur alsnog een bedrag van ƒ 9.755, dat belanghebbende als beroepskosten had opgevoerd, als negatief loon in aanmerking genomen.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de kosten van de kinderopvang in aanmerking mogen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de als buitengewone lasten in aanmerking te nemen uitgaven ter zake van ziekte. Indien het Hof deze vraag ontkennend beantwoordt, is tussen partijen niet langer in geschil dat de inspecteur de correctie terecht heeft toegepast.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd:
Door belanghebbende: Door mijn ziekte kon ik mijn kinderen niet verzorgen. De kosten, die ik daarvoor heb gemaakt, had ik niet gemaakt als ik niet ziek was. Bij het afhandelen van de aangifte voor het jaar 1998 ging een andere inspecteur na het overleggen van de verklaring van de arts wel akkoord met de aftrek. Als de thuiszorg gewoon 40 uur per week voor mij had kunnen werken dan waren de kosten daarvan wel gewoon aftrekbaar. Ik ga er mee akkoord dat het Hof de normale ziektekosten en de kosten van de thuiszorg en kinderopvang tezamen vaststelt op een bedrag dat ƒ 2.000 boven de wettelijke drempel ligt.
Door de inspecteur: Het is niet ongebruikelijk om kinderen buiten de deur te plaatsen. Als belanghebbende niet ziek was dan had hij de kosten voor de kinderopvang ook gemaakt. Het is niet precies duidelijk welke uitgaven belanghebbende heeft gedaan voor de werkelijke ziektekosten. Ik kan er echter mee akkoord gaan om dit bedrag zodanig vast te stellen dat het tezamen met de kosten van de thuiszorg en kinderopvang ƒ 2.000 boven de wettelijke drempel voor de aftrek van buitengewone lasten wegens uitgaven ter zake van ziekte uitkomt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997) is het volgende bepaald:
"1. Buitengewone lasten zijn de op de belastingplichtige drukkende:
b. uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden van de belastingplichtige, diens niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot, diens bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn en diens pleegkinderen, alsmede uitgaven ter zake van arbeidsongeschiktheid of ouderdom van de belastingplichtige en diens niet duurzaam gescheiden van hem levende echtgenoot, voor zover zij meer bedragen dan:
indien het onzuivere inkomen ƒ 23 803 niet te boven gaat, ƒ 2904;
indien het onzuivere inkomen ƒ 23 803 te boven gaat doch ƒ 99 090 niet te boven gaat, 12,2 percent van het onzuivere inkomen;
indien het onzuivere inkomen ƒ 99 090 te boven gaat, ƒ 12 089;"
5.2. In artikel 46, derde lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997) is het volgende bepaald:
"Als uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling worden uitsluitend aangemerkt de daarmede verband houdende:
a. uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer, met dien verstande dat
1°. premie en premievervangende belasting voor de volksverzekeringen, andere dan de nominale premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, niet in aanmerking komen;
2°. premies en bijdragen voor een ziektekostenregeling, niet zijnde de Ziekenfondswet, slechts in aanmerking komen voor zover het gezamenlijke bedrag daarvan betrekking heeft op een tijdvak dat niet langer is dan twaalf maanden;
3°. de totale kosten van farmaceutische en andere hulpmiddelen die niet zijn verstrekt op voorschrift van een arts, in aanmerking worden genomen tot een bedrag van ƒ 50 per persoon;
b. uitgaven voor extra gezinshulp, mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen administratieve voorwaarden;
c. extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet voor zover zij meer bedragen dan ƒ 750, tot een bedrag bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
d. extra uitgaven voor kleding en beddegoed, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
e. uitgaven ter zake van reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij de aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de enkele reisafstand meer beloopt dan 10 kilometer, waarbij, ingeval wordt gereisd:
1°. per auto anders dan per taxi, het totale bedrag van de autokosten in aanmerking wordt genomen tot een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag per kilometer;
2°. op een andere wijze dan onder 1°, de werkelijk gemaakte vervoerskosten in aanmerking worden genomen."
5.3. Artikel 46, derde lid geeft een uitputtende opsomming van als buitengewone lasten aan te merken uitgaven ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling. De kosten van kinderopvang komen onder die naam in deze opsomming niet voor. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de kosten van de kinderopvang als uitgaven voor extra gezinshulp in de zin van artikel 46, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn aan te merken, merkt het Hof het volgende op.
5.3.1. Nu in beginsel aanspraak bestond op thuiszorg voor 40 uren per week doch de Stichting Thuiszorg Q deels in gebreke bleef, kunnen vervangende uitgaven naar het oordeel van het Hof worden aangemerkt als uitgaven voor extra gezinshulp.
5.3.2. De voor iemand, die in de financiële omstandigheden van belanghebbende verkeert, normale uitgaven voor huishoudelijke hulp dienen op deze uitgaven in mindering te worden gebracht.
5.3.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 10a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 (tekst 1997) dienen uitgaven (in 1997) voor extra gezinshulp te blijken uit facturen, die aan bepaalde eisen voldoen. De facturen van de peuterspeelzaal betreffen betalingen gedaan in 1998 en moeten daarom buiten beschouwing blijven. Van de losse hulpen zijn geen facturen overgelegd.
5.3.4. Hoewel buiten geschil is dat de totale uitgaven voor ziekte, invaliditeit en bevalling ƒ 2.000 meer bedragen dan de "drempel" zijn de uitgaven voor extra gezinshulp niet gedekt door de vereiste bewijsstukken en is ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van "extra" uitgaven.
5.4. Nu de kosten van de kinderopvang niet in aanmerking mogen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de als buitengewone lasten in aanmerking te nemen uitgaven ter zake van ziekte en uitgaven voor extra gezinshulp onvoldoende aannemelijk zijn geworden, heeft de inspecteur de correctie terecht toegepast.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de bestreden uitspraak.
De uitspraak is vastgesteld op 18 juli 2001 door mr. Smit, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.