Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/1.4
1.4 Verantwoording
I.P.M Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS582310:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Asser/Hartkamp 3-I 2015, Hartkamp 2007, Hartkamp & Sieburgh 2007, Hartkamp & Sieburgh 2014, Van Leuken 2015, Van de Moosdijk 2013, Zippro 2009.
Waelbroeck, Slater & Even-Shoshan 2004.
Groenboek ‘Schadevorderingen wegens schending van de communautaire antitrustregels’, COM(2005)672 definitief, ‘Witboek betreffende de schending van de communautaire mededingingsregels’, COM(2008)165 definitief.
Haak & VerLoren van Themaat 2005.
Van Lierop & Pijnacker Hordijk 2007. Zie naar aanleiding daarvan Adriaanse 2007.
DG Concurrentie, ‘De begroting van schade bij schadeacties wegens inbreuken op artikel 101 en 102 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie’ 2011. Te raadplegen via http://ec.europa.eu/competition/consultations/2011_actions_damages/draft_guidance_paper_nl.pdf.
Voorstel voor een richtlijn betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, COM(2013)404 definitief.
Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, PbEU 2014, L349/1.
Onder andere Appeldoorn 2004, Adriaanse 2006, Van Gerven 2006a, Hartkamp, Sieburgh & Keus (red.) 2007, Cauffman & Weyts 2009, Sieburgh & Kortmann 2009, Zippro 2009, Parlak 2010, Ancery 2012, Bučan 2013. De Asser/Hartkamp 3-I behandelt de invloed van het Europese recht op het nationale privaatrecht. Zie Asser/Hartkamp, 3-I 2015, Vermogensrecht algemeen: Europees recht en Nederlands vermogensrecht.
Een korte zoektocht op rechtspraak.nl levert alleen in 2015 al 92 resultaten op. Bij die zoekopdracht heb ik als zoekterm ‘mededinging’ ingevoerd. Ter verfijning heb ik gezocht op civiel recht. Dezelfde zoekopdracht in 2012 leverde 85 resultaten op. Ter vergelijking: in 2005 waren er 43 resultaten en de zoekopdracht leverde voor 2002 14 resultaten op. Dit zijn alle resultaten waarin in de uitspraak het woord ‘mededinging’ werd gebruikt. Ik besef me dat dit een grove manier van zoeken is. Baarsma ondersteunt mijn signalering dat het aantal privaatrechtelijke zaken wegens schending van het mededingingsrecht stijgt, Baarsma 2013, p. 41.
Artikel 102 VWEU noem ik bewust niet omdat de vraag naar nietigheid daar een minder belangrijke rol speelt omdat een inbreuk op 102 VWEU meestal bestaat uit feitelijk handelen.
HvJ EG 30 januari 1974, BRT/Sabam, 127-73, Jurispr. 1974, p. 51, punt 16; HvJ EG 28 februari 1991, Delimitis/Henniger Braü, C-234/89, Jurispr. 1991, p. I-935, punt 45, 53. Asser/Hartkamp 3-I 2015/43.
Adriaanse 2006, p. 299-304, Asser/Hartkamp 3-I 2015/50, noot van Mok onder CELF/SIDE, NJ 2008/185. Dat de werkelijkheid genuanceerder ligt dan hier geponeerd, wordt besproken in subparagraaf 3.4.5.
Zie voetnoot 39.
Zippro 2009.
15. De wisselwerking tussen het Europese (mededingings)recht en nationaal privaatrecht mag zich de laatste jaren verheugen in veel belangstelling.1 In 2004 is in opdracht van de Europese Commissie het Ashurst-rapport uitgebracht.2 Deze studie leidde tot het Groenboek en vervolgens het Witboek betreffende schadevorderingen wegens schending van de mededingingsregels.3 In Nederland bracht Houthoff Buruma in 2005 in opdracht van het ministerie van justitie een rapport uit over de mogelijkheden van civielrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht.4 In 2007 schreven Van Lierop & Pijnacker Hordijk een preadvies voor de Vereniging voor Burgerlijk recht.5 In 2011 organiseerde de Europese Commissie een openbare raadpleging naar aanleiding van een ontwerp-beleidsnota over de begroting van schade bij inbreuk op artikel 101 en 102 VWEU.6 In 2013 is op hetzelfde gebied een ontwerprichtlijn gepubliceerd.7 In 2014 is de betreffende richtlijn aangenomen.8 Het bovenstaande is slechts het topje van de ijsberg. Niet alleen aan de kant van de beleidsmakers maar ook in de literatuur is veel belangstelling voor het onderwerp van mijn onderzoek.9 Bovendien komt het onderwerp meer en meer aan bod in de rechtspraak. Een oorzaak hiervan is dat de nationale rechter sinds de inwerkingtreding van Verordening 1/2003 moet beoordelen of een overeenkomst in aanmerking komt voor een vrijstelling in de zin van artikel 101 lid 3 VWEU. Daar komt bij dat de civiele rechter steeds vaker rechtsvorderingen moet beoordelen die worden ingesteld naar aanleiding van een schending van het mededingingsrecht.10
16. De door mij gekozen benadering concentreert zich op de privaatrechtelijke gevolgen van schending van het mededingingsrecht. Ik behandel onder andere de geldigheid van rechtshandelingen die in strijd zijn met het mededingingsrecht en de mogelijke relativering van ongeldige (nietige) rechtshandelingen. Ten aanzien van de nietigheid bestaat een belangrijk verschil tussen artikel 101 VWEU aan de ene kant en artikel 107 en 108 VWEU aan de andere kant.11 Een reden hiervoor is dat in artikel 101 lid 2 VWEU een Europeesrechtelijke nietigheid is opgenomen terwijl dat bij de regeling over staatssteun niet zo is. Bovendien hebben artikel 107 en 108 VWEU geen directe horizontale werking, terwijl artikel 101 VWEU dat wel heeft.12 Op grond van artikel 3:40 BW in combinatie met artikel 108 lid 3, laatste zin, VWEU wordt vaak geconcludeerd dat een rechtshandeling ter uitvoering daarvan nietig is.13 Het onderzoek naar de mogelijke verschillen tussen de juridische consequenties van nietigheid ten gevolge van artikel 101 lid 2 VWEU enerzijds en juridische consequenties van nietigheid ten gevolge van artikel 3:40 BW anderzijds, is van belang voor de rechtspraak, die hiermee immers geconfronteerd wordt.14 Bovendien draagt het onderzoek bij aan het verschaffen van een beter inzicht in de gevolgen die het Europese (mededingings) recht heeft voor de geldigheid van rechtshandelingen die inbreuk maken op dit Europese recht en biedt het aanknopingspunten voor verder wetenschappelijk onderzoek. Mijn benadering verschilt van de focus die Zippro in zijn proefschrift van 2009 heeft gekozen. Hij legt de focus in zijn boek op privaatrechtelijke handhaving.15 De invalshoek van Zippro heeft ten gevolge dat hij het staatssteunrecht buiten beschouwing laat. Hij schetst een meer algemeen beeld van handhaving. Zo gaat hij bijvoorbeeld in op de rol van de arbiter. Een bijwerking van een deel van de rechtsgevolgen van schending van het mededingingsrecht die ik bespreek, is dat ze de mogelijkheid bieden tot privaatrechtelijke handhaving van het mededingingsrecht. Ik concentreer me echter niet op deze handhaving.