Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/4.1
4.1 Inleiding
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS575177:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie met name HvJ EG 8 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P-C-208/02 P en C-213/02 P, Jurispr. p. I-5425, punt 112.
De gebruikelijke manier om Nederlandse, of in Nederland gevestigde, rechtspersonen te identificeren is met behulp van een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel dan wel met behulp van een door een in Nederland gevestigde notaris opgemaakte akte. Bij buitenlandse rechtspersonen die niet in Nederland zijn gevestigd kan de identiteit onder andere worden vastgesteld met behulp van een gewaarmerkt uittreksel uit het officiële handelsregister van de staat waar zich de statutaire zetel van die rechtspersoon bevindt.
Het Europese ondernemingsbegrip kan verschillende rechtspersonen omvatten indien deze een enkele economische eenheid vormen die zich bezighoudt met een economische activiteit, zie HvJ EG 10 september 2009, C-97/08P, Akzo Nobel/Commissie, Jurispr. 2009, p. I-8237, rov. 54-61.
Zie Sieburgh & Kortmann 2009, p. 264-270, 300 voor een meer algemene benadering van nietigheid, het ongedaanmakingsleerstuk en de relatie met handhaving van de geschonden regel.
Zie onder andere Van Kooten 2002, Sieburgh & Kortmann 2009, p. 300.
Over geschillen over de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie oordelen het HvJ EG en het GEA, artikel 256 en 268 VWEU (oud: artikel 225 en 235 EG). De Nederlandse rechter bezit geen rechtsmacht ten aanzien van deze aansprakelijkheid. Voor meer informatie over de niet-contractuele aansprakelijkheid van lidstaten zie Sieburgh 2014, p. 489-518.
Indien een overheidsrechtspersoon zich als particulier gedraagt, vallen de gevolgen van zijn gedrag wel binnen de reikwijdte van mijn onderzoek.
Denk aan implementatie van Europese wetgeving die is neergelegd in nationaal recht, bijvoorbeeld in het BW (zoals koop op afstand).
Nederland kent immers een (gematigd) monistisch stelsel, zie artikel 93 en 94 van de Grondwet. Zie ook Hartkamp & Sieburgh 2014, p. 1-2.
Voor beide vorderingen is een tekortkoming in de nakoming vereist. De mogelijkheid tot het vorderen van bijkomende schadevergoeding bij ontbinding is in het Nederlandse recht neergelegd in artikel 6:277 BW.
Zie voor voorbeelden Scheltema 1997, p. 131.
138. In hoofdstuk 2 heb ik de hoofdlijnen van het Europese mededingingsrecht besproken en de publiekrechtelijke handhaving daarvan. In het vorige hoofdstuk kwam de aantasting van rechtshandelingen op grond van recht van nationale origine en op grond van recht van Europese origine aan de orde. In dit hoofdstuk bespreek ik andere mogelijke rechtsgevolgen.
Nietigheid is een startpunt, het is van belang te weten of een overeenkomst geldig of nietig is om te beoordelen welke privaatrechtelijke rechtsmiddelen benadeelden kunnen ontlenen aan het Europese en/of Nederlandse recht om hun nadeel te compenseren. In dit hoofdstuk worden de rechtsmiddelen besproken, terwijl problemen waarmee de benadeelde geconfronteerd kan worden op het moment dat hij zijn vordering instelt, in het volgende hoofdstuk worden behandeld in het kader van effectuering met behulp van rechtsmiddelen.
In het mededingingsrecht wordt gekeken naar het gedrag van ondernemingen. Het begrip onderneming omvat elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm van die entiteit.1 Omdat niet alle ondernemingen rechtspersoonlijkheid bezitten, moeten particulieren die een rechtsvordering willen instellen tegen een onderneming ten minste één (rechts)persoon identificeren2 om hun vordering tot het verkrijgen van schade- of waardevergoeding te kunnen laten slagen.3
Men kan zich afvragen of nietigheid in combinatie met ongedaanmaking leidt tot een ondermijning van de afschrikwekkende werking van het (mededingings)recht.4 Ik bespreek deze materie slechts voor zover zij relevant is voor mijn onderzoek. Een grondige bespreking gaat het bestek van dit proefschrift te buiten. De reden hiervoor is dat ik in één hoofdstuk geen recht kan doen aan alle juridische aspecten en facetten van de vraagstukken rond restitutierechtelijke gevolgen en de eisen die het Unierecht daaraan stelt in het kader van schending van het mededingingsrecht. Alleen al over deze juridische problematiek kan een proefschrift worden geschreven.5 Met betrekking tot de restitutierechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht en de eisen die het Unierecht aan die restitutierechtelijke gevolgen stelt, is een vervolgonderzoek op dit proefschrift interessant.
139. In paragraaf 4.2 komt aan de orde welke eisen het Europese recht stelt aan het nationale recht om te garanderen dat vorderingsrechten die uit het Europese recht voortvloeien verwezenlijkt kunnen worden.
In paragraaf 4.3 komen de rechtsmiddelen aan bod die particulieren kunnen ontlenen aan het Europese recht om nadeel te herstellen dat zij door schending van het mededingingsrecht hebben ondervonden. Achtereenvolgens komen de wanprestatie, de onrechtmatige daad, de onverschuldigde betaling, de ongerechtvaardigde verrijking en de mogelijkheid van collectief verhaal aan de orde. Ik beperk me tot het bespreken van de aangegeven rechtsfiguren omdat deze allemaal kunnen leiden tot een schade- of waardevergoeding aan benadeelden. Bovendien zijn de genoemde rechtsfiguren ook bekende leerstukken in het nationale recht van de lidstaten. Ik richt me op situaties tussen particulieren onderling. Daarom behandel ik de nietcontractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie niet.6 Om dezelfde reden laat ik de lidstaataansprakelijkheid onbehandeld; een situatie waarin een lidstaat in zijn hoedanigheid van lidstaat is betrokken, betreft geen verhouding tussen particulieren onderling.7
Paragraaf 4.4 behandelt de relevante nationale privaatrechtelijke rechtsmiddelen die particulieren kunnen instellen. Wederom bespreek ik de wanprestatie, de onrechtmatige daad, de ongerechtvaardigde verrijking, de onverschuldigde betaling en de mogelijkheid van een collectieve actie. Daarnaast komt de verbodsactie van artikel 3:296 BW kort aan bod. Wanneer ik het heb over ‘nationale privaatrechtelijke rechtsmiddelen’ of ‘Nederlands recht’ doel ik op rechtsmiddelen en regels die afkomstig zijn van de nationale wetgever. Want het Europese recht kan ook nationaal recht zijn en omgekeerd.8 Het Europese recht maakt deel uit van de nationale rechtsorde9 en recht van nationale origine is vaak nodig om vorderingsrechten, gelegen in Unierecht, te verwezenlijken.
140. Hoewel bij een ontbinding van een overeenkomst bijkomende schadevergoeding kan worden gevorderd, komt zij zodanig overeen met de wanprestatie dat ik bijkomende schadevergoeding bij ontbinding niet afzonderlijk bespreek.10 De revindicatie en de onverschuldigde betaling overlappen elkaar in een aantal gevallen.11 Daarnaast leidt een schending van de mededingingsregels in beginsel niet tot nadeel dat met behulp van een revindicatie kan worden teruggevorderd. Daarom bespreek ik de revindicatie niet. Risicoaansprakelijkheden bespreek ik niet: (rechts)personen zijn bij een schending van het mededingingsrecht niet aansprakelijk omdat zij in een bepaalde verhouding tot iets of iemand staan. De reden voor aansprakelijkheid bij schending van het mededingingsrecht is immers een eigen onrechtmatige gedraging van een (rechts)persoon. Ik rond dit hoofdstuk in paragraaf 4.5 af met een conclusie.