Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/9.1:9.1 De context van mijn onderzoek
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/9.1
9.1 De context van mijn onderzoek
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS615749:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In paragraaf 1.1 heb ik de kernvraag van mijn onderzoek geformuleerd. Na een uitgebreide analyse van de problematiek heb ik in paragraaf 7.10 uiteindelijk het antwoord gegeven op de kernvraag. Ik ben tot dat antwoord gekomen door het fiscale rechtsvindingsproces en de plaats van de onzekerheid daarin te onderzoeken.
In hoofdstuk 4 heb ik het fiscale rechtsvindingsproces beschreven. Daarbij heb ik een onderscheid gemaakt tussen voorwaartse en achterwaartse rechtsvinding (zie paragraaf 4.5.1). Bij voorwaartse rechtsvinding wordt een rechtsgevolg stap voor stap afgeleid uit de relevante feiten en rechtsnormen. Het rechtsvindingsproces levert dan één of meerdere mogelijke rechtsgevolgen op, alsmede de onderbouwing daarvan. Bij achterwaartse rechtsvinding start het rechtsvindingsproces daarentegen bij een (mogelijk) rechtsgevolg en wordt deze terugredenerend onderbouwd door de relevante feiten en rechtsnormen bloot te leggen.
Zowel bij voorwaartse als achterwaartse rechtsvinding vertrouwen wij op de logische of juridische relaties tussen de feiten en de rechtsnormen aan de ene kant, en de daaruit afgeleide stellingen (waaronder de mogelijke rechtsgevolgen) aan de andere kant. Deze relaties vinden wij in het fiscale rechtsvindingsproces terug in de vorm van de afleidingsregels (zie paragraaf 4.6.5). De afleidingsregels vinden we misschien niet expliciet terug in de verzameling van feiten en de verzameling van rechtsnormen, maar impliciet maken ze naar mijn idee wel degelijk onderdeel uit van het rechtsvindingsproces.
Rechtsvinding aan de hand van de afleidingsregels levert altijd een bewijsverzameling op die de bewijselementen bevat ter onderbouwing c.q. weerlegging van een mogelijk rechtsgevolg (zie hoofdstuk 8. Zonder een dergelijke bewijsverzameling kan een belastingadviseur niet met een goed gevoel adviseren, kan een inspecteur geen onderbouwde correctie aanbrengen en kan de rechter geen onderbouwde uitspraak doen. Het is deze context waarin ik de waarschijnlijkheid heb geplaatst als maateenheid voor de mate van onzekerheid ten aanzien van de mogelijke uitkomsten.
Ik heb echter niet de illusie dat het onderzoek naar onzekerheid in fiscale rechtsvinding daarmee definitief is afgerond. Integendeel. Er kunnen nog veel interessante vragen worden gesteld. Zo kan bijvoorbeeld de vraag worden gesteld of, als het niet mogelijk is om een exacte waarschijnlijkheidswaarde te verbinden aan de mogelijke uitkomsten van een onzeker rechtsvindingsvraagstuk, het dan wel mogelijk is om de onzekerheid uit te drukken in een waarschijnlijkheidsinterval. Een andere vraag is of het mogelijk is om de waarschijnlijkheid vast te stellen aan de hand van data-analyse waarbij niet wordt gekeken naar de logische en juridische relaties tussen feiten en rechtsnormen waarmee rechtsgevolgen kunnen worden afgeleid, maar enkel naar correlaties en patronen in de beschikbare data. In de volgende paragrafen wil ik beide zeer interessante vragen kort bespreken, zonder dat ik mij waag aan een grondige analyse en een antwoord op die vragen.