Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:44 BW
Overhangende beplantingen; doorschietende wortels
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. F.W.J. Meijer, actueel t/m 13-12-2017
Actueel t/m
13-12-2017
Tijdvak
01-01-1992 tot: -
Auteur
mr. F.W.J. Meijer
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:44 BW
Het artikel geeft de eigenaar van een erf de bevoegdheid om bovengrondse (lid 1) dan wel (overwegend) ondergrondse (lid 2) delen van bomen en andere beplantingen op een naburig erf eigenmachtig te verwijderen voor zover deze de erfgrens overschrijden. Het artikel omschrijft derhalve onder welke voorwaarden tot eigenrichting mag worden overgegaan. Dientengevolge zal de bepaling in rechte vaak worden ingeroepen als verweer, bijvoorbeeld wanneer de eigenaar van de beplantingen vordert dat de voorgenomen snoei wordt verboden of wanneer deze eigenaar aanspraak maakt op schadevergoeding wegens beschadiging van zijn eigendommen. De bepaling van art. 5:44 BW kan echter door de gehinderde eigenaar ook worden gebruikt als grondslag van een tegen zijn buurman gerichte rechtsvordering om de beplantingen en wortels te (laten) verwijderen, dan wel om hem — eiser — te machtigen dit te doen. Het vragen van een voorafgaand rechterlijk oordeel kan de voorkeur verdienen wanneer onduidelijk is of de bevoegdheid tot eigenrichting bestaat, of wanneer van de gehinderde eigenaar niet kan worden gevergd dat hij de kosten van verwijdering voorschiet.1 De bepaling berust op het uitgangspunt dat de verwijderingskosten voor rekening komen van de eigenaar van de beplantingen, hetgeen mede hieruit blijkt dat het artikel niet bepaalt dat de vereiste aanmaning aan de eigenaar om de overhangende beplantingen zelf te verwijderen gepaard dient te gaan met een aanbod de verwijderingskosten te vergoeden. De bepaling kan bij die uitleg ook dienen als rechtsgrond voor het verhaal van de door de gehinderde eigenaar gemaakte kosten.2
Overhangende beplantingen (lid 1)
De erfeigenaar die zich op de bevoegdheid tot wegsnijden beroept, draagt de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de in het artikellid genoemde vereisten. Hij dient derhalve te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat sprake is van grensoverschrijdende takken of stammen, dat hij de eigenaar van die beplantingen heeft aangemaand om deze te verwijderen en dat laatstgenoemde dat niet, althans niet binnen een redelijke tijd heeft gedaan.
Deze verdeling van stelplicht en bewijslast geldt niet alleen wanneer het beroep op de bevoegdheid tot verwijdering wordt gedaan ter onderbouwing van een rechtsvordering van de eigenaar, maar ook als de door art. 5:44 BW verleende bevoegdheid als verweer wordt ingeroepen tegen vorderingen van de nabuur om wiens beplantingen het gaat, vorderingen die op diens eigendomsrecht zullen zijn gebaseerd. Art. 5:44 BW machtigt immers tot het maken van een inbreuk op dat eigendomsrecht en een beroep op die machtiging zal in zoverre steeds als bevrijdend verweer moeten worden gekwalificeerd.
Vordert de gehinderde eigenaar vergoeding van de door hem gemaakte verwijderingskosten, dan draagt hij (ook) de bewijslast van zijn stelling dat de gevorderde kosten zijn gemaakt. Hij zal, voor zover dit door de wederpartij wordt betwist, tevens dienen te motiveren dat deze kosten redelijk waren. Daarbij kan een rol spelen in hoeverre de eisende partij zijn buurman heeft gewaarschuwd dat hij de werkzaamheden zou uitbesteden.
Hinder in de zin van art. 5:37 BW is niet vereist en behoeft dus ook niet te worden gesteld. Of de aanwezigheid van de beplantingen waaraan de overhangende of doorschietende delen ontspruiten gelet op art. 5:42 BW geoorloofd is, dan wel de naburige eigenaar deze aanwezigheid krachtens een erfdienstbaarheid of verjaring moet dulden, is voor het bestaan van de door art. 5:44 BW verleende bevoegdheid niet van belang. Wel kan tegen een beroep op art. 5:44 BW het verweer worden gevoerd dat het wegsnijden van de overhangende takken in de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW) oplevert of dat de bevoegdheid door vestiging van een erfdienstbaarheid of anderszins is prijsgegeven. De stelplicht en de bewijslast van de relevante feiten liggen dan steeds bij degene die zich op het desbetreffende verweer beroept.
De gehinderde eigenaar verkrijgt de eigendom van de afgesneden takken indien en voor zover hij zich deze toe-eigent. Hij is daartoe bevoegd, niet verplicht. Stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich op de toe-eigening beroept.
Doorschietende wortels (lid 2)
Voor de bevoegdheid doorschietende wortels af te hakken geldt wat de stelplicht en bewijslast hetzelfde als hiervoor ten aanzien van lid 1 is betoogd, met dien verstande dat geen voorafgaande aanmaning is vereist. De reden daarvoor is dat waar het afsnijden van takken kennis en zorg verlangt en opzettelijk geschiedt, het afhakken van wortels geen kennis verlangt en veelal onopzettelijk geschiedt bij de grondbewerking.3
In die zin ook: Wibbens-de Jong, t.a.p., Berger, Burenrecht, mandeligheid erfdienstbaarheden, 2001, nr.17 en (kennelijk) Lindenbergh, t.a.p. en bij aant. 3. Anders: Hof Leeuwarden 7 maart 2007, ECLI:NL:GHLEE:2007:BA0206 en Rb. Rotterdam 20 augustus 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BF1943.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:44 BW
Overhangende beplantingen; doorschietende wortels
mr. F.W.J. Meijer, actueel t/m 13-12-2017
13-12-2017
01-01-1992 tot: -
mr. F.W.J. Meijer
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:44 BW
Goederenrecht / Burenrecht en mandeligheid
Burgerlijk Wetboek Boek 5 artikel 44
Inleiding
Het artikel geeft de eigenaar van een erf de bevoegdheid om bovengrondse (lid 1) dan wel (overwegend) ondergrondse (lid 2) delen van bomen en andere beplantingen op een naburig erf eigenmachtig te verwijderen voor zover deze de erfgrens overschrijden. Het artikel omschrijft derhalve onder welke voorwaarden tot eigenrichting mag worden overgegaan. Dientengevolge zal de bepaling in rechte vaak worden ingeroepen als verweer, bijvoorbeeld wanneer de eigenaar van de beplantingen vordert dat de voorgenomen snoei wordt verboden of wanneer deze eigenaar aanspraak maakt op schadevergoeding wegens beschadiging van zijn eigendommen. De bepaling van art. 5:44 BW kan echter door de gehinderde eigenaar ook worden gebruikt als grondslag van een tegen zijn buurman gerichte rechtsvordering om de beplantingen en wortels te (laten) verwijderen, dan wel om hem — eiser — te machtigen dit te doen. Het vragen van een voorafgaand rechterlijk oordeel kan de voorkeur verdienen wanneer onduidelijk is of de bevoegdheid tot eigenrichting bestaat, of wanneer van de gehinderde eigenaar niet kan worden gevergd dat hij de kosten van verwijdering voorschiet.1 De bepaling berust op het uitgangspunt dat de verwijderingskosten voor rekening komen van de eigenaar van de beplantingen, hetgeen mede hieruit blijkt dat het artikel niet bepaalt dat de vereiste aanmaning aan de eigenaar om de overhangende beplantingen zelf te verwijderen gepaard dient te gaan met een aanbod de verwijderingskosten te vergoeden. De bepaling kan bij die uitleg ook dienen als rechtsgrond voor het verhaal van de door de gehinderde eigenaar gemaakte kosten.2
Overhangende beplantingen (lid 1)
De erfeigenaar die zich op de bevoegdheid tot wegsnijden beroept, draagt de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de in het artikellid genoemde vereisten. Hij dient derhalve te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat sprake is van grensoverschrijdende takken of stammen, dat hij de eigenaar van die beplantingen heeft aangemaand om deze te verwijderen en dat laatstgenoemde dat niet, althans niet binnen een redelijke tijd heeft gedaan.
Deze verdeling van stelplicht en bewijslast geldt niet alleen wanneer het beroep op de bevoegdheid tot verwijdering wordt gedaan ter onderbouwing van een rechtsvordering van de eigenaar, maar ook als de door art. 5:44 BW verleende bevoegdheid als verweer wordt ingeroepen tegen vorderingen van de nabuur om wiens beplantingen het gaat, vorderingen die op diens eigendomsrecht zullen zijn gebaseerd. Art. 5:44 BW machtigt immers tot het maken van een inbreuk op dat eigendomsrecht en een beroep op die machtiging zal in zoverre steeds als bevrijdend verweer moeten worden gekwalificeerd.
Vordert de gehinderde eigenaar vergoeding van de door hem gemaakte verwijderingskosten, dan draagt hij (ook) de bewijslast van zijn stelling dat de gevorderde kosten zijn gemaakt. Hij zal, voor zover dit door de wederpartij wordt betwist, tevens dienen te motiveren dat deze kosten redelijk waren. Daarbij kan een rol spelen in hoeverre de eisende partij zijn buurman heeft gewaarschuwd dat hij de werkzaamheden zou uitbesteden.
Hinder in de zin van art. 5:37 BW is niet vereist en behoeft dus ook niet te worden gesteld. Of de aanwezigheid van de beplantingen waaraan de overhangende of doorschietende delen ontspruiten gelet op art. 5:42 BW geoorloofd is, dan wel de naburige eigenaar deze aanwezigheid krachtens een erfdienstbaarheid of verjaring moet dulden, is voor het bestaan van de door art. 5:44 BW verleende bevoegdheid niet van belang. Wel kan tegen een beroep op art. 5:44 BW het verweer worden gevoerd dat het wegsnijden van de overhangende takken in de gegeven omstandigheden misbruik van bevoegdheid (art. 3:13 BW) oplevert of dat de bevoegdheid door vestiging van een erfdienstbaarheid of anderszins is prijsgegeven. De stelplicht en de bewijslast van de relevante feiten liggen dan steeds bij degene die zich op het desbetreffende verweer beroept.
De gehinderde eigenaar verkrijgt de eigendom van de afgesneden takken indien en voor zover hij zich deze toe-eigent. Hij is daartoe bevoegd, niet verplicht. Stelplicht en bewijslast rusten op degene die zich op de toe-eigening beroept.
Doorschietende wortels (lid 2)
Voor de bevoegdheid doorschietende wortels af te hakken geldt wat de stelplicht en bewijslast hetzelfde als hiervoor ten aanzien van lid 1 is betoogd, met dien verstande dat geen voorafgaande aanmaning is vereist. De reden daarvoor is dat waar het afsnijden van takken kennis en zorg verlangt en opzettelijk geschiedt, het afhakken van wortels geen kennis verlangt en veelal onopzettelijk geschiedt bij de grondbewerking.3
Voetnoten
1.
Zie ook: Wibbens-de Jong,Burenrecht (Mon. BW nr. B26) 2009, nr. 17 en Lindenbergh, GS Zakelijke rechten, art. 5:44 BW, aant. 1.
2.
In die zin ook: Wibbens-de Jong, t.a.p., Berger, Burenrecht, mandeligheid erfdienstbaarheden, 2001, nr.17 en (kennelijk) Lindenbergh, t.a.p. en bij aant. 3. Anders: Hof Leeuwarden 7 maart 2007, ECLI:NL:GHLEE:2007:BA0206 en Rb. Rotterdam 20 augustus 2008, ECLI:NL:RBROT:2008:BF1943.
3.
Parl. Gesch. BW Boek 5 1981, p. 194.