Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/4.2
4.2 Eisen van Europees recht aan nationaal (proces)recht
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS579902:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EG 5 februari 1963, Van Gend en Loos, 26/62, Jurispr. 1963, p. 3; HvJ EG 15 juli 1964, Costa/ENEL, 6/64, Jurispr. 1964, p. 1203. Een norm van Unierecht heeft rechtstreekse (directe) werking indien deze bedoeld is om rechten toe te kennen aan particulieren en voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is. Richtlijnen hebben in beginsel geen rechtstreekse horizontale werking.
Barents & Brinkhorst 2012, p. 283 e.v.
HvJ EG 16 december 1976, Rewe, 33/76, Jurispr. 1976, p. 1989 enHvJ EG 16 december 1976, Comet, 45/76, Jurispr. 1976, p. 2043.
Zie voor een recente toepassing HvJ EG 6 oktober 2009, Asturcom Telecomunicaciones/Christina Rodríguez Nogueira, C-40/08, Jurispr. 2009, p. I-9579, punt 41, 46.
Artikel 4 lid 3 VEU, HvJ EG 9 maart 1978, Administratie van de Staatsfinanciën/Simmenthal, 106/77, Jurispr. 1978, p. 629, punt 14; HvJ EG 19 juni 1990, The Queen/Factortame Ltd e.a, C-213/89, Jurispr. 1990, p. I-2433, punt 18, 20.
In dezelfde zin: Jones 2000, p. 10-12, HvJ EG 7 juli 1981, Rewe-Handelsgesellschaft Nord GmbH/ Hauptzollamt Kiel (Rewe II), 158/80, Jurispr. 1981, p. 1805, punt 44; HvJ EG 13 maart 2007, Unibet/Justitiekanslern, C-432/05, Jurispr. 2007, p. I-2271, punt 40. De Nederlandse versie van bovenstaande arresten luidt: “(…) heeft niet naast de reeds door het nationale recht gegeven rechtsmiddelen willen voorzien in andere beroepsmogelijkheden (…)(cursivering IL).” Mijns inziens gaat het om een vertaalfout, want in de Engelse versie staat: “(…) it was not intended to create newremedies in the national courts (…)(cursivering IL)”. Zie ook HvJ EG 14 december 1995, Peterbroeck/ Belgische Staat, C-312/93, Jurispr. p. I-4599, punt 12.Daarentegen is de nationale rechter wel verplicht in een nieuwe rechtsvordering te voorzien wanneer uit de opzet van de betrokken nationale rechtsorde zou blijken dat er geen vordering beschikbaar is waarmee, ook al is het incidenteel, de eerbiediging kan worden verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, zie HvJ EG 13 maart 2007, Unibet/Justitiekanslern, C-432/05, Jurispr. 2007, p. I-2271, punt 41.
Artikel 234 EG-Verdrag (oud).
Artikel 226 EG-Verdrag (oud).
Artikel 260 lid 2 VWEU (oud: artikel 228 lid 2 EG-Verdrag).
141. Het Unierecht werkt rechtstreeks door binnen de rechtsordes van de lidstaten en heeft voorrang op het recht van nationale origine.1 Indien het Europese recht een grondslag biedt voor schadevergoeding kan een eiser kiezen of hij zich primair op Europees of op nationaal recht beroept. Een particulier of een onderneming moet zijn of haar vordering, ongeacht op welk recht hij zich beroept, wel instellen bij de nationale rechter.
De procesregels die in Nederland van toepassing zijn op de bevoegdheid van de rechterlijke instanties gelden zowel bij geschillen betreffende de toepassing van Nederlands recht als voor geschillen die betrekking hebben op de toepassing van Europees recht.2 De nationale rechter oefent zijn taak als Unierechter dus uit binnen het nationale stelsel van procesrecht, maar wel met inachtneming van de aanvullende vereisten uit Rewe en Comet.3 Deze aanvullende vereisten uit Rewe en Comet houden in dat de procesregels betreffende vorderingen ter handhaving van Europees recht niet ongunstiger mogen zijn dan de regels die gelden voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel) en dat het nationale procesrecht de uitoefening van het Unierecht niet uiterst moeilijk of praktisch onmogelijk mag maken (doeltreffendheidsbeginsel).4 Het begrip ‘nationale procesregels’ moet hier ruim worden geïnterpreteerd. Ook materiële regels kunnen hieronder vallen. Bovendien moet de nationale rechter erop toezien dat het Unierecht zijn volle werking heeft en zijn nuttig effect niet verliest.5
Hoewel het Unierecht een aantal rechtstreekse vorderingsrechten heeft geschapen, is de nationale rechter niet verplicht om nieuwe rechtsvorderingen te creëren ter handhaving van het Unierecht indien de doeltreffendheid dat niet eist.6 Bestaande nationale rechtsvorderingen kunnen een uitbreiding van hun reikwijdte ondergaan om een effectieve rechtsbescherming te waarborgen.
142. Naast het stellen van deze eisen aan het nationale recht, biedt het Unierecht de nationale rechter de mogelijkheid om een prejudiciële vraag te stellen aan het HvJ EU ter uitlegging van het Unierecht, zie artikel 267 VWEU.7 Bovendien biedt het Europese recht aan justitiabelen de mogelijkheid om te klagen bij de Commissie opdat de Commissie de inbreukprocedure van artikel 258 VWEU instelt tegen een nalatige lidstaat en aan het Hof vraagt de niet-nakoming van het Unierecht vast te stellen.8 Een klacht biedt slechts bescherming tegen regels of handelingen die uitgaan van een overheidsorgaan. De Commissie is niet verplicht om een procedure te starten. Mocht het Hof de inbreuk op het Unierecht vaststellen dan moet de lidstaat alle maatregelen nemen die nodig zijn om het arrest uit te voeren. Als de lidstaat dat niet doet kan de Commissie de zaak opnieuw voor het Hof brengen en een boete (forfaitaire som) of dwangsom vorderen.9