Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/IV.1:IV.1 Rekenen met waarschijnlijkheden
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/IV.1
IV.1 Rekenen met waarschijnlijkheden
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS620535:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Het bewijs van de betreffende stellingen, dat wil zeggen de mathematische afleiding uit de axioma’s, laat is hier buiten beschouwing. De geïnteresseerde lezer verwijs ik daarvoor naar de wiskunde-leerboeken.
Dit is een gestileerd voorbeeld. Uiteraard zullen ondernemers niet alle afwaarderingen aan de inspecteur voorleggen en is het onwaarschijnlijk dat de Belastingdienst alle afwaarderingen van een belastingplichtige gedurende de loop der jaren één voor één controleert.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De drie axioma’s van Kolmogorov (zie paragraaf 6.3) vormen de grondslag van de waarschijnlijkheidsleer en constitueren als zodanig, tezamen met de vereniging en het complement, een abstract formeel (mathematisch) systeem van waarschijnlijkheid. Dit is bovendien een deductief systeem waarbinnen nieuwe mathematische stellingen kunnen worden afgeleid. Deze afgeleide stellingen zijn geldige stellingen van de waarschijnlijkheidsleer en kunnen worden gebruikt bij het oplossen van vraagstukken waarbij waarschijnlijkheid een rol speelt, zoals de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten van een onzeker fiscaal rechtsvindingsvraagstuk.
Ter illustratie volgt hieronder een drietal eenvoudige stellingen die kunnen worden afgeleid.1 Ook zal ik kort laten zien hoe die stellingen kunnen worden gebruikt bij het berekenen van de waarschijnlijkheid van mogelijke uitkomsten. De eerste stelling luidt als volgt:
P(¬a) = 1 – P(a)
Stel dat a een voor de belastingplichtige gunstige uitkomst is en dat we hebben vastgesteld dat P(a) = 0,75. Aan de hand van deze stelling kunnen we nu de kans P(¬a) berekenen dat uitkomst a zich niet voordoet:
P(¬a) = 1 – P(a) = 1 – 0,75 = 0,25
De tweede stelling die ik hier kort bespreek, luidt als volgt:
P(A ⋃ B) = P(A) + P(B), voor onafhankelijke gebeurtenissen A en B
Stel dat a en b voor de belastingplichtige gunstige uitkomsten zijn en dat we hebben vastgesteld dat P(a) = 0,1 en P(b) = 0,3. Aan de hand van deze stelling kunnen we nu de kans P(a ⋃ b) berekenen dat één van de uitkomsten a en b zich voordoet:
P(a ⋃ b) = P(a) + P(b) = 0,1 + 0,3 = 0,4
Een dergelijk berekening kan een zinvolle exercitie zijn. Stel bijvoorbeeld dat twee of meer van de mogelijke rechtsgevolgen een fiscaal gunstige uitkomst hebben, dan kan op deze wijze een inschatting worden gemaakt van de kans op fiscaal succes: simpelweg een kwestie van de kansen van de fiscaal voordelige rechtsgevolgen bij elkaar optellen.
De derde stelling ten slotte is de productregel. Deze luidt als volgt:
P(A ⋂ B) = P(A) × P(B), voor onafhankelijke gebeurtenissen A en B
Stel dat a een bepaalde interpretatie van rechtsnorm A is en b een bepaalde interpretatie van rechtsnorm B. Bij een voor de belastingplichtige gunstige uitkomst van een rechtsvindingsvraagstuk doet hij zowel een beroep op rechtsnorm A als op rechtsnorm B, waarbij hij de interpretaties a respectievelijk b nodig heeft voor die uitkomst. (In de eerste stap gebruikt de belastingplichtige de geïnterpreteerde rechtsnorbm a en de daarmee afgeleide vervolgstelling combineert hij vervolgens met de geïnterpreteerde rechtsnorm b, waarna het gewenste rechtsgevolg wordt afgeleid.) Stel bovendien dat we hebben vastgesteld dat P(a) = 0,8 en P(b) = 0,6 Aan de hand van deze stelling kunnen we nu de succeskans P(a ⋂ b) berekenen dat het beoogde rechtsgevolg:
P(a ⋂ b) = P(a) × P(b) = 0,8 × 0,6 = 0,48
Een belangrijke stelling van de waarschijnlijkheidsleer, is die van de voorwaardelijke kans. De voorwaardelijke kans P(A | B) is de kans van een gebeurtenis A, gegeven een andere gebeurtenis B. De voorwaardelijke kans kan worden berekend aan de hand van de volgende formule (waarbij P(B) > 0):
P(A | B) =P(A Π B)/P(B)
De voorwaardelijke kans P(A | B) levert een kans groter dan 0 op indien gebeurtenis B heeft plaatsgevonden. Als B een voorwaarde is die niet vervuld wordt, dan geldt P(A | B) = 0. Om het concept van de voorwaardelijke kans inzichtelijk te maken, volgt hieronder eerst een voorbeeld met twee dobbelstenen:
Voorbeeld
Er wordt één voor één geworpen met twee zuivere dobbelstenen. Wat is de kans dat het totaal van beide dobbelstenen ‘tien’ is (gebeurtenis A), gegeven dat de eerste dobbelsteen op ‘zes’ valt (gebeurtenis B). De kans P(B) dat de eerste dobbelsteen op ‘zes’ valt, is 1/6. Voor elke dobbelsteen zijn er zes mogelijkheden, in totaal zijn er bij twee worpen dus 62 = 36 mogelijkheden.
De kans P(A ⋂ B) met bij de eerste worp een ‘zes’ en een totaal van ‘tien’ (waarvoor bij de tweede worp dan nog maar één mogelijk beschikbaar is, namelijk een ‘vier’ werpen), is dan 1/36. De gezochte kans kan dan als volgt worden berekend:
Deze kans van 1/6 is overigens eenvoudig te verklaren, want als de eerste dobbelsteen op ‘zes’ uitkomt, is er voor de tweede worp nog maar één mogelijk om het totaal op ‘tien’ uit te laten komen, namelijk een ‘vier’ werpen. De kans daarvan is 1/6.
In dit voorbeeld waarbij wordt geworpen met dobbelstenen hebben we berekend wat de kans is van een bepaalde gebeurtenis, gegeven een andere gebeurtenis. Bij het werpen van dobbelstenen is het niet moeilijk om hier een beeld bij te vormen. Het wordt lastiger als we een beeld proberen te vormen bij een voorwaardelijke kans als we de waarschijnlijkheid van een bepaalde uitkomst van een fiscaal rechtsvindingsvraagstuk vast willen stellen.
Voorbeeld
Stel dat een belastingplichtige de vorderingen op afnemers afzonderlijk waardeert (ten behoeve van de jaarwinstbepaling). Hij doet dit al jaren. Inmiddels heeft hij al 100 maal een vordering afgewaardeerd. Deze afwaarderingen zijn allemaal door de inspecteur beoordeeld.2 In 60 gevallen heeft de belastingplichtige aan de inspecteur een balans van zijn afnemer kunnen overleggen waaruit de insolventie van een afnemer blijkt en in 55 van die gevallen ging de inspecteur akkoord met de afwaardering. In de 40 gevallen waarin de belastingplichtige geen balans kon overleggen, kon hij in 5 gevallen de inspecteur desondanks overhalen om akkoord te gaan met een afwaardering.
De belastingplichtige ziet hierin een patroon en vraag zich af wat de kans is dat de inspecteur akkoord gaat met een afwaardering van de vordering op een afnemer (gebeurtenis A), gegeven dat de belastingplichtige een balans kan overleggen (gebeurtenis B)? Hier is sprake van een voorwaardelijke kans die kan worden berekend aan de hand van de eerder genoemde formule:
En in gelijke zin kan de kans worden berekend dat de inspecteur akkoord gaat met een afwaardering (gebeurtenis A) als de belastingplichtige geen balans kan overleggen (gebeurtenis B):