Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:51 BW:Lichtopeningen
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:51 BW
Lichtopeningen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. F.W.J. Meijer, actueel t/m 13-12-2017
Actueel t/m
13-12-2017
Tijdvak
01-01-1992 tot: -
Auteur
mr. F.W.J. Meijer
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:51 BW
In aansluiting op art. 5:50 BW, ter nadere beperking van het in dat artikel neergelegde verbod, bepaalt het onderhavige artikel welke openingen binnen de in art. 5:50 BW aangegeven afstand wel steeds geoorloofd zijn: lichtopeningen mits voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters. Vensters derhalve, die het uitzicht op het naburige erf op een duurzame, niet eenvoudig ongedaan te maken wijze verhinderen.
De aldus bepaalde bevoegdheid kan de eigenaar van de muur waarin de openingen zich bevinden dienen als basis van een verweer, bijvoorbeeld tegen de vordering van de eigenaar van een naburig erf die de openingen op grond van art. 5:50 BW wil laten verwijderen. Omgekeerd kan de bepaling als grondslag van een eis worden ingeroepen, bijvoorbeeld wanneer de eigenaar van de muur de uitoefening van de door art. 5:51 BW verleende bevoegdheid wordt belemmerd doordat de buurman de openingen geheel heeft afgedekt en de eigenaar van de muur een rechtsvordering instelt om deze belemmering (en/of de eventuele schadelijke gevolgen daarvan) op te heffen. In beide gevallen heeft de eigenaar in wiens muur de openingen zich bevinden overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast van zijn beroep op art. 5:51 BW. Hij zal als eiser, voor zover het gaat om openingen binnen de door art. 5:50 BW aangegeven afstand, dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van lichtopeningen voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters zodat aan de wettelijke vereisten voor het bestaan van de door hem als grondslag van zijn eis ingeroepen bevoegdheid is voldaan. Als verweerder beroept hij zich op de uitzondering op het verbod van art. 5:50 BW waarop zijn wederpartij haar eis heeft gebaseerd en dient hij derhalve aan te tonen dat de feiten voor handen zijn waaraan art. 5:51 BW die uitzondering verbindt.
De toelaatbaarheid van andere openingen, die niet door de regeling van art. 5:50 en 5:51 BW worden bestreken, zoals ventilatiesleuven of ontluchtingsroosters en (sommige) deuren, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van art. 5:37 BW (hinder).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:51 BW
Lichtopeningen
mr. F.W.J. Meijer, actueel t/m 13-12-2017
13-12-2017
01-01-1992 tot: -
mr. F.W.J. Meijer
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 5:51 BW
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 5 artikel 51
Lichtopeningen
In aansluiting op art. 5:50 BW, ter nadere beperking van het in dat artikel neergelegde verbod, bepaalt het onderhavige artikel welke openingen binnen de in art. 5:50 BW aangegeven afstand wel steeds geoorloofd zijn: lichtopeningen mits voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters. Vensters derhalve, die het uitzicht op het naburige erf op een duurzame, niet eenvoudig ongedaan te maken wijze verhinderen.
De aldus bepaalde bevoegdheid kan de eigenaar van de muur waarin de openingen zich bevinden dienen als basis van een verweer, bijvoorbeeld tegen de vordering van de eigenaar van een naburig erf die de openingen op grond van art. 5:50 BW wil laten verwijderen. Omgekeerd kan de bepaling als grondslag van een eis worden ingeroepen, bijvoorbeeld wanneer de eigenaar van de muur de uitoefening van de door art. 5:51 BW verleende bevoegdheid wordt belemmerd doordat de buurman de openingen geheel heeft afgedekt en de eigenaar van de muur een rechtsvordering instelt om deze belemmering (en/of de eventuele schadelijke gevolgen daarvan) op te heffen. In beide gevallen heeft de eigenaar in wiens muur de openingen zich bevinden overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de stelplicht en de bewijslast van zijn beroep op art. 5:51 BW. Hij zal als eiser, voor zover het gaat om openingen binnen de door art. 5:50 BW aangegeven afstand, dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van lichtopeningen voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters zodat aan de wettelijke vereisten voor het bestaan van de door hem als grondslag van zijn eis ingeroepen bevoegdheid is voldaan. Als verweerder beroept hij zich op de uitzondering op het verbod van art. 5:50 BW waarop zijn wederpartij haar eis heeft gebaseerd en dient hij derhalve aan te tonen dat de feiten voor handen zijn waaraan art. 5:51 BW die uitzondering verbindt.
De toelaatbaarheid van andere openingen, die niet door de regeling van art. 5:50 en 5:51 BW worden bestreken, zoals ventilatiesleuven of ontluchtingsroosters en (sommige) deuren, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van art. 5:37 BW (hinder).